Spoor #10 onder de loep |
English version |
Het NFI heeft van spoor #10 alleen gerapporteerd, dat spoor #10 overeenstemt met het profiel van Louwes. Verder niets. Pas tijdens de herzieningsaanvraag in 2006 kwam daar enige wijziging in. Uit de overlegde electroferogrammen werd het ten kantore van Prof. Mr. Knoops duidelijk, dat er op meerdere posities in het electroferogram extra piekjes zichtbaar waren, die uitgelegd konden worden als een minimaal spoor van DNA van het slachtoffer. Deze waren door de NFI-onderzoeker van het electroferogram speciaal gesignaleerd door middel van een zogenaamd am-label, dus added manually. In twee gevallen precies op posities, waar het slachtoffer in haar profiel dubbele pieken toonde: D3 en D8.
Deze reconstructie van het
electroferogram van spoor #10 laat de ligging van de 11 loci
zien, welke hieronder worden besproken aan de hand van de
originele diagrammen. |
Hieronder is een vergelijking getrokken tussen alle posities (loci in het jargon) in het wangslijmprofiel van Louwes en in het profiel van spoor #10.
Locus en referentiesporen (zie
Legenda onder de tabel) |
referentie Louwes |
spoor #10 |
veranderingen |
D3 |
In spoor 10 is een true allele van W16W16 aanwezig
op de forward
stutterposite 16 van LL15. Forward stutters zijn
doorgaans te laag om deze extra piek te verklaren. Het
NFI markeerde terecht dit spoor, maar liet iedere bespreking
ervan achterwege. |
||
VWA |
Balansverstoring. Locus VWA17 is in spoor #10 naar verhouding hoger dan in het referentieprofiel door een bijdrage van W17. De balans is omgepoold. W19 is onzichtbaar. |
||
Locus en referentiesporen |
referentie Louwes |
spoor #10 |
veranderingen |
D16 |
In dit locus zijn de beide bijdragen W11 en W12 nawijsbaar. W11 heeft de backward stutter l11 relatief verhoogd in waarde en boven de drempelwaarde getild. Tegelijkertijd heeft W12 de balans L12-L13 omgepoold. |
||
D2 |
De bijdrage W20 is onzichtbaar, W23 kan hebben bijgedragen aan de stutter l23, waarvan de relatieve waarde is gestegen en daarmee boven de stutterdrempel geraakt.Merk op, dat hier geen ompoling in de piekbalans heeft plaatsgevonden, hiervoor is ook geen aanleiding. |
||
Locus en referentiesporen |
referentie Louwes |
spoor #10 |
veranderingen |
AmelXY |
In spoor 10 is de balans in piekhoogten sterk omgepoold; dit kan - mede - worden toegeschreven aan de extra bijdragen XX uit het profiel van W. |
||
D8 |
Een true allel van W14W14 is zichtbaar en gemarkeerd op de positie van een forward stutter l14 van L13, waarbij de drempel voor een dergelijke stutter ruimschoots wordt overtroffen. |
||
Locus en referentiesporen |
referentie Louwes |
spoor #10 |
veranderingen |
D21 l 26 30 |
De onbalans
van de posities L27 en L31 is vrijwel gelijkgetrokken,
wellicht door de bijdrage van W31. Voorts enige
onverklaarde toevoegingen (24 en 29.2). W 31.2 lijkt
onzichtbaar. |
||
D18 |
W15 lijkt zichtbaar te zijn in spoor 10. Het totaalbeeld wordt gecompliceerd door het gegeven, dat in het referentiespoor en in dit spoor een piekje op positie 18 zichtbaar is (verontreiniging?). |
||
Locus en referentiesporen |
referentie Louwes |
spoor #10 |
veranderingen |
D19 l 12 14 |
De bijdragen van W zouden zichtbaar moeten zijn op de posities 14 en 14.2. Op 14 is de stutterwaarde van l14 aanzienlijk gestegen (van 10% naar 13%, boven de zgn. stutterdrempel. Op 14.2 zijn in beide sporen kleine onregelmatigheden zichtbaar. |
||
THO1 |
Op dit locus is een kleine ompoling van de piekenbalans zichtbaar, in principe in overeenstemming met de bijdrage van W7 W7. Stutters zijn niet relevant en daarnaast minimaal. |
||
Locus en referentiesporen |
referentie Louwes |
spoor #10 |
veranderingen |
FGA l 22 22 W 22 24 |
De bijdrage W22 kan ertoe hebben bijgedragen, dat de stutter l22 22 verhoudingsgewijs veel hoger is geworden en daarmee boven de stuttergrens is gestegen. De eventuele piek van W 24 is heel onduidelijk. |
Legenda | |
* | duidt op pieken met lage RFU in spoor #10(met overeenkomstige positiemarkering in referentiespoor) |
l |
staat voor stutterpieken van Louwes. Vanwege de lage RFU-waarden voor de pieken van het slachtoffer, zijn de posities van die stutters hiervan niet aangegeven. |
L | staat voor de posities van true alleles van Louwes. |
W | voor de posities idem van het slachtoffer. |
xx | piek die wel zichtbaar is in spoor #10 maar niet in de referentie van Louwes. |
Een vergelijking van spoor #10 met het gebruikte
referentiespoor van Louwes levert een aantal verschiillen op,
die kunnen worden weergegeven in een nieuw electroferogram. Op
vijf posities ontbreekt ieder spoor van het slachtoffer, maar
dat is in meerdere profielen uit de gemeten reeks zichtbaar.
De resterende posities rechtvaardigingen de vaststelling, dat
de aanwezigheid van het profiel van het slachtoffer in spoor
#10 niet kan worden uitgesloten. M.a.w., spoor #10 is geen enkelvoudig profiel, waardoor de noodzaak vervalt, om spoor #10 met de zichtbare bloedvlek te identificeren. Deze identificatie is ook kwestieus, indien men de sterktes van de pieken in de overwegingen betrekt, zoals gedaan in de paragraaf rekenen. |
Het electroferogram van spoor #06 vertoont een
gelijksoortig aantal pieken van geringe schaalgrootte. Dit
spoor werd als partieel profiel toegewezen aan het slachtoffer
op basis van een frequentie van minder dan 1 op 1 miljard (NFI
rapport 5 december 2003). Het komt op 11 of 12 posities (uit
17) overeen met het autosomale profiel van mevrouw Wittenberg
en scoort daarmee overeenkomstig de overeenstemmingen van
spoor #10 met het profiel van mevrouw Wittenberg, zoals
gemarkeerd in het profiel hierboven. |
Er is ook een andere benadering mogelijk. We kunnen alle pieken en piekjes van spoor #10 vergelijken met het wangslijmspoor van Louwes en statistsch berekenen, in hoeverre zij dan overeenstemmen.Die overeenstemming is groot, nogal voor de hand liggend, want spoor #10 is zowel in de visie van OM en NFI, als in de visie van de verdediging voornamelijk samengesteld uit DNA van Louwes:
Horizontaal zijn de
piek hoogtes opgezocht in het gemiddelde wangslijmprofiel van
Louwes (er werden twee monsters genomen) en vertikaal de
overeenkomstige piekhoogten in spoor #10. De correlatie
blijkens de R-kwadraat-test is zeer hoog (het maximum is
1). De inzet laat zien, dat in het segment met lage pieken de
correlatie juist heel zwak is. |
Horizontaal zijn de
piek hoogtes opgezocht in het berekende profiel van
Louwes met ongeveer 5% bijmenging Met DNA van het slachtoffer.
Deze zijn vergeleken met vertikaal de overeenkomstige
piekhoogten in spoor #10. De correlatie blijkens de
R-kwadraat-test is nog hoger (het maximum is 1), de
correlatie is beter. In het segment met lage RFU-waarden is de
correlatie beduidend beter dan in het voorgaande geval. |
De vier pieken
die zijn gerelateerd aan backward stutters vertonen
piekhoogten die de in de handleiding van het SGMplus systeem
opgesomde stutterhoogtes uit validatiemetingen meerdere malen
ruim overtreffen, zowel vergeleken met de medianen als met de
maxima. Merk op dat de gegevens verwijzen naar de pieken, waar
de stutters van zijn afgeleid (dus 1 positie hoger dan de
stutter zelf). Ten opzichte van de gemiddelde stutterhoogtes
is er sprake van een toename van circa 4 tot 9 %, hetgeen goed
correspondeert met de eerder gevonden waarde van de bijmenging
van het profiel van mevrouw Wittenberg aan het profiel van
Louwes van 5 tot 10 %. |
De forward stutter in D3 is maximaal 1% hoog (open cirkels), dan wel RFU 40 (dichte cirkels) op de aangegeven positie (rode verticale lijn). In spoor #10 staat daar een piek van RFU 94, ofwel 2,2%, dus dubbel zo hoog. Deze piek past in het profiel van W als homozygote piek. | De forward stutter in D8 is maximaal 2% hoog, met een RFU van 40 op de aangegeven positie (rode verticale lijn). In spoor #10 staat daar een piek van RFU 115, of wel 4,4%, dus weer dubbel zo hoog. Ook deze piek past in het profiel van W en wel weer homozygoot. |
Een speciaal geval vormt
piek 14 in locus D19, aangezien deze op zowel een forward
stutter van L13, als op een backward stutter van L15 steunt.
De backward stutter vertoont gemiddeld een bijdrage van 8% van
RFU 1309 = 105 RFU. De forward stutter levert een bijdrage van
circa 30 RFU. De gemeten piek ligt op 173 RFU, dus weer 40 RFU
eenheden hoger. |
De hoeveelheid
verschuiving is uitgedrukt ten opzichte van de
standaarddeviatie in de validatiewaarden. Bij een normale
verdeling brengt een verschuiving van 2 x SD een meetwaarde
vanuit het centrum in een zone met 2,5% waarschijnlijkheid.
Door de speciale definitie van PHR is de verdeling
vermoedelijk niet normaal, maar de verschuiving overtreft de
2xSD veelal zo ruim, dat je deze toch als significant kunt
bestempelen. |
De
meeste loci vertonen twee grote pieken van Louwes (heterozygoot
en XYamel). De uitzonderingen zijn gemarkeerd (homozygoot).
In principe behoren de twee pieken allebei even hoog te zijn.
In de praktijk is er altijd verschil; de kolom PHR (piekhoogteratio)
geeft de meest waarschijnlijke onbalans tussen klein en groot
weer op basis van een een aantal validatiemetingen door de
fabrikant van het meetsysteem SGM plus, dat het NFI gebruikte.
Er zijn per meting 50 tot 100 meetwaarden gebruikt. De tabel
meldt niet of de linker, dan wel rechter piek het grootst zal
zijn. Uit de gegevens van het NFI in de Deventer Moordzaak is de PHR van de gemiddelde referentie van Louwes bepaald. Deze schommelen uitaard veel meer (kleinere steekproef) en de gemarkeerde waarde van D18S51 valt door de mand. Mogelijk speelt hier de extreem grote afstand tussen de posities een rol. Dit heeft geen gevolgen, want op dit locus wordt de PHR niet verstoord door een toevoeging van DNA van het slachtoffer. Waar dat wel verwacht mag worden is een gele markering aangebracht. De kolom spoor #10 toont de PHR in dit spoor, waarbij de volgorde klein-groot van de voorgaande kolom is gehandhaafd. De veronderstelde toevoeging van DNA van W in dit spoor leidde vrijwel steeds tot ompoling van de PHR, de kleinste piek werd (bijna) steeds nu de grootste. Dat de bijdrage van W steeds op de kleinste piek valt is een toeval dat het resultaat alleen maar verduidelijkt; de ompoling. |