Het OM in de weer

De rol van het OM in de beslissing van het Hof van Den Haag laat zich beschrijven aan de hand van de samenvatting van het requisitoir op de website van het OM en een beschouwende artikel achteraf in het lijfblad van het OM, waarin het OM duidelijk bezig is het eigen blazoen op te poetsen.
We beginnen met de bespreking van het requisitoir op de site van het OM:
Samenvatting requisitoir

Nova

Hierin valt op dat de Advocaat-generaal Winfried Korver melding maakt van negen nova die voorgedragen zijn bij de Hoge Raad en het feit, dat slechts één nova werd toegekend en de acht andere onbesproken zijn gelaten. Het OM verwoordt dit als volgt:

De advocaat-generaal bij de Hoge Raad heeft nog acht andere nova aangedragen. Daarover heeft de Hoge Raad zich niet uitgelaten. AG Korver heeft ze in zijn requisitoir wel uitvoerig besproken, omdat het gerechtshof de zaak in volle omvang moet beoordelen.

Dit lijkt ruimhartig, zonder dat dat wellicht zo bedoeld is. Dat slechts één novum door de Hoge Raad is beoordeeld heeft echter een zeer prozaïsche reden; één goedgekeurd novum volstaat, zie:

Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BW7190):
6. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen
[omtrent de bushokjegetuigen]  brengt mee dat de vordering voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de vordering tot herziening gegrond;


Door de vermelding van het grote aantal niet besprokenrevisiegronden krijgt – onbedoeld – toch één van die nova een extra focus en ontstaat al snel - al dan niet bewust - de indruk, dat het met die goedgekeurde nova nogal meeviel.

Nieuwe bewijzen

Belangrijk in de vordering van het OM is de claim van nieuw gevonden bewijsmateriaal:

"Als gezegd is voorafgaand aan het huidige herzieningsproces uitvoerig onderzoek gedaan. Hieruit is nieuwe informatie naar voren gekomen die, aldus AG Korver, de drie vrouwelijke verdachten betrekt bij het ophalen en naar het restaurant brengen van mevrouw Mok en de mannelijke verdachten in de bewuste nacht plaatst op de plaats delict, het restaurant Peacock. De informatie is afkomstig uit verklaringen van een reeks getuigen, alsmede enkele brieven van twee vrouwelijke verdachten."

Omtrent de aard van deze nieuwe bewijzen blijft deze verwijzing totaal in het vage.

Broer en nicht

In latere artikelen, met name dat in het lijfblad van het OM, Opportuun(22) nr 2, pag. 6 t/m 9, getiteld De Drie van de ‘Zes van Breda’ door Peter Elberse valt meer te lezen:

Korver wijst daarnaast op een paar verklaringen in het  CEAS-dossier. “Een broer en een nicht van een van de  mannelijke verdachten hebben daar aangegeven dat ze  van hem hadden gehoord dat hij erbij was geweest maar  dat hij niks had gedaan. Door die verklaringen belandt  hij op de plaats delict. Dat was voor mij cruciaal – een  kantelmoment.”

De verklaringen van broer en nicht kwamen als volgt in het arrest van het Haagse Hof terecht:

Geconfronteerd met de verklaringen van zijn broer [broer verdachte 3] en zijn nicht [nicht verdachte 3] dat – kort gezegd – hij, [verdachte 3], die nacht aanwezig is geweest op de plaats waar het ten laste gelegde feitencomplex is gepleegd, heeft [verdachte 3] niet meer aangegeven dan dat hij niet weet waarom deze getuigen aldus verklaren, en dat deze getuigen hem mogelijk willen beschermen.

Het Hof heeft de verklaring gebruikt voor de weging van het alibi van verdachte 3, maar motiveert of overweegt verder niets omtrent de waarde van deze verklaringen, die duidelijk van de categorie 'van horen zeggen' zijn. Het Hof gaat hier ook voorbij aan het werk van de PG in voorbereiding tot de revisieaanvraag, dat reeds impliciet de zegen van de HR had verkregen:

8.7. Mededelingen van familieleden van [Anil B.]
Voor de volledigheid wil ik melding maken van enkele uitlatingen van familieleden van [Anil B.]. Een broer(108) en een nicht(109) van [Anil B.] hebben namelijk bij gelegenheid van de recente interviews verklaard dat [Anil B.] hen beiden afzonderlijk heeft meegedeeld dat hij niet had gedaan wat er over hem werd gezegd, maar dat hij er wel bij was geweest en dat de anderen het gedaan hebben. [Anil B.] betwist overigens zich zodanig tegen hen te hebben uitgelaten, en ontkent (nog steeds) iedere betrokkenheid bij het delict.
De waarde van deze mededelingen van de zijde van de broer en de nicht van [Anil B.] is m.i. lastig in te schatten. De broer van [Anil B.] staat naar zijn zeggen iets bij over een meisje dat met een pan heeft geslagen en over het spugen. Een en ander zou hij (mogelijk) hebben vernomen van [Anil B.]. Zoals hiervoor vermeld is voor deze handelingen geen bevestiging gevonden en kan worden betwijfeld of deze handelingen hebben plaatsgehad. Ik kan niet uitsluiten dat de broer van [Anil B.] informatie over de beschuldigingen verwart met informatie over het delict. De vragen die het een en ander oproept laten zich thans in elk geval niet beantwoorden.

Zoals u leest heeft dit alles een hoog klok-en-klepel-gehalte en dit wordt er niet beter op in de versies van Korver en het Hof.

Brieven

Het artikel van Elberse vervolgt:
Minstens zo belangrijk zijn [volgens Korver] twee brieven, geschreven door  twee vrouwelijke verdachten. De epistels komen neer op schuldbekentenissen. Korver: “Zij hebben geen antwoord  gegeven op de vraag hoe het kan dat die brieven bestaan.(..)”

Het Haagse Hof behandelt deze brieven in het arrest en daar blijkt nergens dat uit deze brieven is geciteerd. Wel draven er getuigen op, die verklaren omtrent de inhoud van deze brieven. Van horen zeggen dus.
Ronduit vervreemdend is de volgende passage uit de verklaring van Jane (in het arrest):

‘(..)Eind vorig jaar heb ik de brieven gezien bij mijn advocaat. Ik heb met mijn eigen ogen gezien dat het mijn handschrift is, want anders had ik nooit geweten dat ik haar had geschreven. U houdt mij voor dat ik haar blijkens haar verklaring heb geschreven dat ik in een situatie was beland. Dat zegt zij. In mijn brieven heb ik eigenlijk alleen gelezen dat ik over mijn zwangerschap heb geschreven en over het feit dat ik het moeilijk had met mijn veroordeling.’

Hier (b)lijkt, dat de brieven van Jane gewoon (nog) bestaan en de wederzijdse claims (het wel of niet betrekking hebben van de inhoud op het delict) gewoon kunnen worden geverifieerd. Daarover lezen we in het arrest echter helemaal niets.

In dit verband, is het belangrijk op te merken, dat de vrouwelijke verdachten wel op enig moment bekend hebben, maar de mannelijke niet. Tegenover de mannelijke verdachten hebben deze brieven dus sowieso geen bewijskracht. In de bespreking van het Hof blijft ook volstrekt achterwege, dat door de verdediging herhaaldelijk naar voren is gebracht, dat een scenario denkbaar is, waarin één of meer vrouwelijke verdachten wel degelijk schuldig zijn, maar de mannelijke niet. Waarin één of meer vrouwelijke verdachten de werkelijke schuldigen beschermen en hun eigen rol in het delict minimaliseren. Daarin kunnen zelf-incriminerende brieven een rol gespeeld hebben.
De veel geuite verwondering, dat de vrouwelijke verdachten weinig initiatief tot aanvraag van herziening (en hoger beroep en cassatie) aan de dag legden krijgt hiermee ook een verklaring.

DNA

Het meest verwoestend voor de voorafgaande veroordelingen van de Zes van Breda was natuurlijk, dat de reeds vastgestelde afwezigheid van forensische sporen van de verdachten nu werd aangevuld met DNA-sporen van derden, die duidelijk geen deel uitmaakten van de groep van veroordeelden. Vast stond nu immers, dat er DNA-sporen waren achtergelaten door een man van Aziatische afkomst.
In het artikel van Elberse doet Korver dan ook een onverdedigbare uitspraak:

“Toen ik eraan begon, dacht ik inderdaad: is dit allemaal  wel goed gegaan? Er leek iets aan de hand met de zaak,  dat was ook mijn eerste indruk. Maar het gaat natuurlijk  veel te ver om dan al vast te stellen dat er sprake is van  een dwaling. Wat in dit specifieke geval in dat verband  heel belangrijk is: er is tot op de dag van vandaag geen enkele andere verdachte in beeld gekomen. Zoals dat wel  het geval is geweest in geruchtmakende gevallen als de  Puttense moordzaak of de Schiedammer parkmoord.”

Deze uitspraak werd gedaan in de wetenschap dat een onbekende zijn bloed en DNA had achtergelaten op de plaats delict. 'In beeld komen' betekent toch echt, dat er serieus wordt overwogen, dat een andere dader actief is geweest en men kan toch niet ontkennen, dat de PG bij de Hoge Raad een serieuze afweging had gemaakt op dit punt:

“Van het daarin aanwezige DNA zijn onvolledige DNA-profielen verkregen, van respectievelijk acht en zes autosomale loci en (in beide gevallen) van het geslachtskenmerk. Beide sporen blijken afkomstig van een man. De zes loci die getypeerd zijn van het DNA in bloedspoor nummer 20 zijn eveneens getypeerd van het DNA in bloedspoor nummer 7. De vastgestelde DNA-kenmerken komen overeen. Dit betekent dat beide sporen afkomstig kunnen zijn van dezelfde (onbekende) man. De berekende frequentie van de zes overlappende loci in deze DNA-profielen bedraagt ongeveer één op 388 miljoen.”

“Om die redenen neem ik hierna tot uitgangspunt dat de bloedsporen met de nummers 7 en 20 inderdaad afkomstig zijn van één en dezelfde man.”

“Het FLDO is er bovendien in geslaagd om van bloedspoor nummer 7 de mtDNA-haplogroep en de Y-haplogroep te determineren. Dit spoor heeft Y-haplogroep O. Deze Y-haplogroep komt in heel Azië en Oceanië voor met duidelijk hogere frequentie in Zuidoost-Azië dan in de rest van Azië. Dit spoor heeft tevens mtDNA-haplogroep M*. Deze mtDNA-haplogroep komt vooral voor in Zuidoost-Azië, Oost-Azië en Oceanië.”

“Naar mijn mening mogen de bloedsporen met de nummers 7 en 20 niet worden genegeerd, en dit vanwege de cumulatie van aanwijzingen dat het ontstaan ervan geen toevallige samenloop van omstandigheden betreft, maar samenhangt met het openbreken van de gokkast en de moord op [mw. M.].”

Voor het OM in de samenvatting van het requisitoir ligt dit ineens helemaal anders:

“De verdachten hebben een dergelijke afkomst niet. De afkomst van de donor is in de ogen van het OM echter irrelevant voor de beoordeling van de zaak van de Zes van Breda. Er is geen direct verband vastgesteld tussen de aanwezigheid van het bloed en de doodslag op mevrouw Mok; volgens de AG is het zelfs veel waarschijnlijker dat het bloed enkele uren na de levensberoving is achtergelaten. Er is evenmin een relatie komen vast te staan tussen de opengebroken gokkast en de achtergebleven bloedsporen. Er is ook geen relatie aangetoond tussen het gewelddadig overlijden van mevrouw Mok en het openbreken van de gokkast; niet uitgesloten kan worden dat dit op zichzelf staande (en dus door afzonderlijk van elkaar opererende personen gepleegde) misdrijven zijn.”


Elders (forensisch onderzoek) heb ik laten zien, dat dit verrassende resultaat het gevolg is van een onjuiste interpretatie van een zeer beperkt onderzoek. Daarbij moet ook nog eens gewezen op de clausule ‘niet uitgesloten kan worden’. Dit lijkt verdacht veel op een omkering van de bewijslast. Het OM zal moeten bewijzen, dat deze sporen niet van de dader afkomstig zijn. En dat kunnen ze niet, dat weet ik zeker.

De weergoden

Terug naar het artikel van Elberse. Eigenlijk heeft het OM niet veel te melden gehad, de PG bij de HR had reeds alle gras voor de grasmaaier weggemaaid en grondiger ook. Maar dan maken we het verhaal toch gewoon wat spannender? Zo:

Soomers en Korver gaan, op weg naar de zittingen bij  het Haagse hof in 2015, een massief traject in en moeten  eigenhandig het pad effenen om efficiënt te kunnen  werken. Korver: “In het begin is het een ongrijpbaar  geheel, zo’n zaak. We moesten materiaal verzamelen, het dossier moest uit alle hoeken en gaten komen. Op Sinterklaasavond 2013 moesten we in een dienstauto in  een gierende storm het CEAS-dossier gaan ophalen in Rotterdam.” 

Dat was spannend.... Maar of het ook waar is? Bij het OM controleer ik echt alles:

Het stormt - niet eens gierend - als de gemiddelde windsnelheid 9 Bft bedraagt.


Misschien moet die dienstauto eens worden nagekeken.