Greepsporen

Spoor #20 werd aangeduid als een greepspoor. Het werd als volgt door het NFI (Den Bosch 26 januari 2004) neergezet:

Vlek #20 bevindt zich op de rechter voorzijde. van de blouse, op slechts enkele centimeters van de bovenste steekwond. Ook hier gaat het om een bemonstering in de lichtrode substantie. Deze vlek lijkt op de afdruk van een vinger. Deze locatie is bemonsterd, omdat het slachtoffer onder deze locatie een groot aantal ribbreuken had. Dit leverde een DNA-mengprofiel op waarin celmateriaal van het slachtoffer en een mannelijk individu werd aangetroffen. Opmerkelijk is dat de piekhoogten van het mannelijk individu hoger waren dan die van het slachtoffer. (..)

Op de volgende afbeelding staat het DNA -profiel van het slachtoffer. Vervolgens is het mengprofiel verkregen uit vlek #20 afgebeeld. Zichtbaar is dat de piekoppervlakken van de mannelijke donor hoger zijn dan die van de vrouwelijke donor. Dit ondersteunt de hypothese dat het mannelijk individu meer celmateriaal of celmateriaal van betere kwaliteit in deze vlek heeft achtergelaten dan de vrouwelijke donor. Dat is opmerkelijk, omdat vlek #20 zich boven de ribbreuken en dicht in de buurt bevindt van een van de steekgaten. Op deze locatie is dus zeer veel bloed van het slachtoffer aanwezig.


Figuur 1. Links: De locatie van spoor #20. Rechts: drie foto's van voor en na de bemonstering. Goed is zichtbaar dat het bloed van de steekwonden NIET aanwezig is in spoor #20; ook andere karakteristieken van de locatie roepen vragen op. Zo is heeft het knipsel de vorm van een vinger, maar zien we daarin voor het knippen geen vlek. En de ribbreuken zaten lager. Deze werden volgens de patholoog-anatoom trouwens veroorzaakt door druk centraal op de borst, dus ver verwijderd de veronderstelde lokatie van spoor 20.

De redenering schijnt dus als volgt te werken:

  1. Er is heel veel DNA van het slachtoffer in spoor#20 aanwezig
  2. Er is nog meer DNA van Louwes in spoor#20 aanwezig
  3. Dat moet het wel gewelddadig zijn achtergelaten
Dus ook hier moet weer de fact-checker van stal worden gehaald. We gaan de DNA content in spoor #20 vergelijken met andere DNA-sporen van het slachtoffer.


Figuur 2. Tussen de eerste 20 sporen bevinden zich twee uitschieters, de sporen #7 en #12, die vlak naast elkaar gelegen zijn op de blouse (foto's plaats delict en eind 2003).

Spoor #7 is geëxtraheerd met Chelex, en dus goed te vergelijken met de bloedsporen #3 t/m #5, spoor #12 werd geëxtraheerd met QIAamp, en dus op dezelfde manier geëxtraheerd als spoor #20 (zie figuur 3). Beide sporen delen met elkaar, dat ze van de schaal zijn afgelopen en daardoor niet correct werden getypeerd. Dat heb ik in het volgende diagram trachten te corrigeren.

Figuur 3. Als de voorgaande figuur, maar nu is aangeduid, wat het effect is van het van de schaal lopen van de sporen #7 en #12 en hoe sterk de DNA-profielen zijn van Louwes en het slachtoffer in spoor #20.

De sporen #7 en #12 hebben met het blote oog geen zichtbare markering op de blouse achtergelaten. Zoekt men dezelfde locatie op op het lichaam van het slachtoffer, dan zien we op die plaats heel duidelijke afdrukken in de vorm van vingers, alsof hier veel kracht gebruikt is om het slachtoffer in bedwang te houden. Merk op dat deze profielen alleen van het slachtoffer afkomstig zijn. Hoe valt dit te verklaren?
De verklaring, die voor de hand ligt is, dat de dader zich goed beschermd had tegen DNA-overdracht.

Zoals zichtbaar, valt de DNA-depositie in spoor #20 in het niet bij de deposities in spoor #7 en #12. Als hier werkelijk veel kracht was uitgeoefend, en dat is de hypothese, dan was het een kippenkracht. Voorts is het erg onlogisch, dat de dader zich in dit geval niet van afschermende middelen had voorzien. De NFI-hypothese ontbeert iedere elementaire logica.

Meer over spoor#20 in paragraaf 6.3.5 en in de beeldbank.