Koppen tellen



Dit is één spermacel. Hiervan produceert een jonge man er ongeveer 500.000.000 tijdens een seksbeleving. Tijdens het zogenaamde koppen tellen, ziet men hiervan slechts enkele tot tientallen. Het eindresultaat onder de microscoop van een reeks handelingen met ongedocumenteerde effecten.

Het 'werkterrein'



  1. Bovenin de vagina start de tocht van de spermacellen door het vrouwelijk geslachtsorgaan, tenzij er sprake is van een valse start. Het milieu in de vagina is zo zuur, dat de cellen de bufferende werking van de zaadvloeistof nodig hebben, om te kunnen overleven.
  2. Dan schiet de zogenaamde cervix-slijm te hulp, indien deze vloeibaar (weinig visceus) genoeg is. Dit is alleen het geval, als de vrouw ovuleert. In dit milieu - in het cervixkanaal, dan wel baarmoederhals - kunnen de cellen een tijdlang overleven.
  3. Ook in de baarmoeder (uterus) kunnen de cellen dagen lang verblijven. De totale verblijfsduur wordt opgegeven als 2 - 5 dagen.
  4. Zeer snelle beslissers kunnen de eileiders al heel snel bereiken, maar niets beginnen. De nodige transformaties, om de spermacellen geslachtsrijp te maken hebben zich dan nog niet voorgedaan.(*)
  • Bovenstaand relaas steunt op literatuurgegevens, waarvan ik enige heb samengebracht hier.

Bespreking betekenis van het spoor

Laat ik proberen eenvoudig beginnen. De bedoeling van het OM was, aan te tonen dat de gevonden spermasporen pas op zondag 9 januari 1994 om ca. 17:00 uur waren geproduceerd en niet op de voorgaande avond van zaterdag 8 januari. Twee variabelen werden naar voren geschoven: het (grote) aantal koppen per gezichtsveld (op een objectglaasje onder de microscoop) en de (verhoudingsgewijze) volledigheid van de spermatozoïden (alleen koppen of koppen met een staart).

Oorsprong van het spoor

Het spermatozoïden-gehalte van spermavloeistof varieert enorm van individu tot individu en van leeftijd tot leeftijd en van seksuele activiteit tot seksuele activiteit. De bandbreedte overschrijdt gemakkelijk een factor 10.

Cooper et al. 2010 (*) WHO reference range
Total number ejaculate 23 – 255 - 928 million
Volume 1.2 - 3.7 - 7.6 mL
Sperm concentration 9 – 73 - 259 million per mL

Als een onderzoeker op zeker moment meldt, dat hij meer spermacellen telt dan hij verwacht, zegt dat ook iets over zijn voorgaande ervaringen met dergelijke analyses. Doorgaans krijgt een onderzoeker de restanten van een verkrachting onder ogen. Het aantal spermatozoïden ligt dan logischerwijs op een ander niveau dan na vrijwillige seks. De kwaliteit van het sperma hangt namelijk af van de omstandigheden waaronder het wordt geproduceerd; stress is een negatieve factor. Tobe et al 2015(**) merken op, dat in zedendelicten spermacel-tellingen lage waarden opleveren. Ofwel, de gevonden hoge waarden kunnen als argument gelden voor een vreedzame oorsprong. Uiteraard is dit alles geen 'rocket-science', maar dat geldt evenzeer in omgekeerde zin.
Daarnaast maakt het héél véél uit, of de sperma wordt gedoneerd als de vrouw ovuleert of juist, als dat niet het geval is. In het laatste geval komt het gewoon niet verder en legt het binnen de kortste keren het loodje. In het andere geval wordt het massaal opgenomen in het cervix-kanaal (baarmoederhals) en ingekapseld in cervix-slijm. De beschrijving van het spoor in kwestie suggereert deze situatie. En dan mag men een hoog aantal spermacellen verwachten.

(*)World Health Organization reference values for human semen characteristics. doi:10.1093/humupd/dmp048
(**)S.S. Tobe et al. An assessment of the subjectivity of sperm scoring. Forensic Science International 251 (2015) 83–86

Verwerking van het spoor

Van groot belang bij het beoordelen van de hoeveelheid spermatozoïden is ook de vraag, uit welke substantie een te tellen monster is verkregen en langs welke weg. Zo bestond de bemonstering van het 'sperma' in de Puttense Moordzaak niet uit zuiver sperma, maar uit een mengsel van spermacellen en vaginale vloeistof (of beter: cervix-slijm), afgaande op twee vaststellingen:

  1. Het ging om een kleverige vloeistof, die niet snel indroogde, blijkens de omstandigheid, dat het monster ook na 24 uur nog steeds stroperig was.
  2. De NFI-analist van dienst vermeldt de scheiding van het monster in een deel met spermatozoïden en een vaginale fractie; daarmee kan alleen cervix-slijm bedoeld zijn, dat de  spermatozoïden als het ware verpakt.

De hoeveelheid vocht, dat tijdens de bemonstering in het wattenstaafje trok was allereerst afhankelijk van de viscositeit. De analist verkreeg het uiteindelijke monster, dat hij onder een microscoop zou bekijken door extractie van dat staafje en centrifugeren van het extract. Het resultaat hiervan is afhankelijk van meerdere factoren: de gebruikte extractiemethode op het wattenstaafje, het gehalte spermatozoïden in het mengsel, maar dat is hierboven al besproken, de soortelijke dichtheid van de verkregen vloeistof in vergelijking tot die van de spermatozoïden (centrifugeren discrimineert op soortelijke dichtheid), de viscositeit van het mengsel en de duur van het centrifugeren. Ook de dikte van het laagje vloeistof onder het microscoopglaasje zou een rol kunnen spelen.

Van geen van deze variabelen is de waarde bekend dan wel het effect overwogen. Iedere bespiegeling over het resultaat is een slag in de lucht, een correcte bewijsvoering onwaardig. De onderliggende documentatie, als die er al was, is verloren gegaan.

Welke waarnemingen?

Hoeveel koppen waren er eigenlijk zichtbaar?

In het arrest van Zutphen (2009) zijn de aantallen opgenomen:

monstername type Aantal compleet
buitenzijde vagina wattenstaafje 5 2
ingang vagina wattenstaafje 7 enkele
vagina wattenstaafje 5 enkele
anus (2x) wattenstaafje 10 enkele
baarmoedermond (2x) objectglaasjes 25 (of meer) 'ook'

Als we vervolgens o.a. het volgende citaat lezen:

Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 25 mei 2009 pagina 17:
“25 koppen per gezichtsveld is toch echt heel erg veel. Tenminste met wat wij normaal in zakenmateriaal waarnemen. Dus dan zou je toch zeggen dat het gewoon recent geweest moet zijn”.

zien we meteen wat er fout gaat: de verschillende waarnemingen (qua herkomst) worden op een hoop geveegd. Wat normaal in zakenmateriaal wordt waargenomen, zal meestal uit de vagina afkomstig zijn. Meerdere deskundigen lijken zich te focussen op het getal 25, terwijl het meest in het oog lopende spoor (het zgn. versleepspoor op het dijbeen) slechts vijf koppen telde.
En die objectglaasjes, hoe kwamen die eigenlijk tot stand? Werden die monsters eerst gecentrifugeerd - er was immers geen gemengd spoor meer te verwachten, de sperma was geheel geïntegreerd in dit stadium?

Hoe oud?

De discriminerende factor in dit bewijsmiddel is het tijdsverloop. Het lijkt wel, dat men zich niet realiseert, dat de bemonsteringen pas 20 uur na het delict zijn genomen en nog weer (24 uur) later pas zijn onderzocht. De resultaten van dit onderzoek dienen onderscheid te maken tussen een interval van - ik sla hier een slag naar - 40 of 60 uur. Er zijn twee mogelijke scenario's in het spel, het scenario van de verdediging begint zaterdagavond met seks tussen P2 en Christel. Het scenario van het OM begint 20 uur later, op zondagnamiddag met de verkrachting door P2.

Hoe verloopt de veroudering van het aangetroffen sperma in de diverse milieus? Ik tel vier verschillende mogelijkheden met verschillende omstandigheden:

  1. De vagina is een voor spermatozoïden vijandig milieu. In het zaterdagscenario is deze fase al lang voorbij, in het zondagscenario kan dit slechts een kwestie van minuten zijn geweest. Deze fase kan qua tijdsduur verwaarloosd worden. Wel is de impact van deze fase, dat het aantal spermatozoïden hier wordt gedecimeerd (met name niet beweeglijke spermatozoïden zijn het haasje).
    Meteen klopt er iets niet in het zondagscenario, omdat aanvankelijk de spermatozoïden nog niet zijn ingepakt in cervix-slijm en de waarnemingen aan het sleepspoor op het tegendeel wijzen.
  2. Het cervix-kanaal (baarmoedermond) . Deze plek biedt spermacellen een veilige verblijfplek, doordat deze worden ingepakt in cervix-slijm. Hier wordt het gecompliceerd; er werden sporen buiten de vagina zijn aangetroffen, die mogelijk in contact met de cervix waren geweest en er zijn sporen in de baarmoedermond (cervix) zelf verzameld:

    zaterdagscenario zondagscenario
    uitwendige bemonstering
    (buiten de vagina)
    Van zaterdag tot zondagmiddag zaten de spermatozoïden redelijk veilig in de cervix. Daarna nog in cervix-slijm. De spermatozoïden bereikten nooit de cervix.
    inwendige bemonstering
    (cervix)
    Van zaterdagavond tot de sectie op maandagmiddag zaten de spermatozoïden redelijk veilig in de cervix. Daarna nog in cervix-slijm. Van zondagmiddag tot de sectie op maandagmiddag zaten de spermatozoïden redelijk veilig in de cervix. Daarna nog in cervix-slijm.
    In het zondagscenario bereikten de uitwendig aangetroffen spermatozoïden nooit een veilige schuilplaats, waarmee het belangrijkste argument voor het zondagscenario - het grote aantal teruggevonden spermatozoïden - plotseling niet meer van toepassing lijkt.
  3. In de open lucht (van delict tot sectie) zo'n 18 uur wat betreft de uitwendig aangetroffen sporen. Geldt dus voor alle scenario's. Maar de mate van bescherming door meegevoerd cervix-slijm wisselt.
  4. In de wattenstaafjes (van sectie tot labo-onderzoek) 24 uur (het kenmerk kenmerk 94.01.11.025 wijst erop, dat dit onderzoek op 11 januari plaatsvond). Idem.

Ondanks de slechte overlevingskansen in de vagina, leveren bemonsteringen hiervan nog indrukwekkende gegevens op (**):

Sperma heeft betere overlevingskansen in het cervix-kanaal of nog dieper, de uterus, dan erbuiten. Derhalve valt de tijdsfactor onder 2 in het niet bij de factoren 3 & 4 wat betreft de destructie van de spermatozoïden. Je kunt zelfs redeneren, dat het verblijf in de cervix, de kans vergroot, dat het sperma de volgende twee periodes overleeft; het cervixslijm kapselt de spermatozoïden in. Valt er daarna nog een scherp onderscheid te maken tussen de 40 uur buiten het lichaam in het schuld-scenario en de 60 uur inclusief 20 uur verblijf in het lichaam in het onschuld-scenatrio? Ik zeg 'vergeet het maar'.

De bemonstering van de baarmoedermond (cervix) zelf leverde soms 25 (of meer) koppen op. Waarom ineens zoveel meer, terwijl deze spermatozoïden toch langer onderweg zijn geweest? Bedenk, dat sperma eerst wordt gedoneerd in de vagina, een uiterst vijandig milieu in principe. De pH is veel te laag voor de spermatozoïden om te overleven. Maar de natuur heeft een trucje, de spermavloeistof bevat een buffer, die de pH naar een normaal niveau tilt (7). Die buffer heeft maar beperkte levensduur. Intussen komt er uit de cervix steun, er rolt een vloeistof naar buiten, die de  spermatozoïden beschermen en een mogelijkheid bieden de cervix te passeren richting baarmoeder. Die steun is overigens alleen te verwachten, indien de vrouw ovuleert; anders vormt de cervix een blokkade. De viscositeit van het zogenaamde sleepspoor (met spermacellen) wijst erop, dat de omstandigheden voor het sperma OK waren. In de cervix en de uterus zijn de spermatozoïden relatief veilig en kunnen ze tot wel 5 etmalen overleven.(*) Tegelijkertijd worden ze belaagd door leukocyten uit de omgeving, alsof er een gewone infectie dreigt.
De vaginale bemonsteringen vertoonden aanzienlijk minder spermatozoïden dan de bemonsteringen uit de baarmoedermond. Je mag dan speculeren, dat het proces van veiligstelling van het de cervix binnengedrongen sperma reeds gevorderd was. En juist dat gegeven pleit voor de versie van de verdediging.

(*) Dit verklaart ook, dat wel is waargenomen, dat bevruchting van de eicel plaats vond vijf etmalen na de coïtus / inseminatie.



Vooruitzichten op (intact ogende) spermacellen in twee scenario's, afhankelijk het milieu, waarin de cellen tussentijds verkeerden. Rood is vijandig en groen juist veilig. V = vagina. De grote blokken representeren periodes van 20 -24 uur. Hoelang de werking van de cervix-slijm buiten de cervix doorwerkte is geschat. Het verblijf in de vagina telt eerder in minuten. Het onschuld-scenario verklaart ook het redelijk grote aantal koppen.
Idem, maar dan voor de monsters die uit de  baarmoedermond werden genomen. De exposure aan een onveilig milieu is nu nog korter, waardoor er veel meer koppen werden geteld.

Ook zijn er aanwijzingen, dat spierbewegingen rond de baarmoeder de begeleiding van de spermatozoïden kunnen verbeteren - voorlopige onderzoeken van King et al. 2015 (***) suggereren een verbeterde sperma-opname bij het optreden van een orgasme. Het ligt voor de hand, dat dit alleen bij leven en welzijn kan plaatsvinden.

Gezien het bovenstaande is het logisch dat de deskundigen niet tot een eensluidend oordeel kwamen. Justitie trok de blinddoek over het hoofd en hakte de knoop door. Zonder argumenten.

Dat gebeurde voor de rechtbank van Zutphen dd. 9 oktober 2009.

De ommekeer; ten halve gedraaid, toch ten hele gedwaald.

Daarna volgde hoger beroep voor het hof van Arnhem. Het hof van Arnhem maakte in het arrest geen enkel woord vuil aan dit bewijsmiddel en viel geheel terug op het bewijsmiddel 'schone slip'. Daarmee negeerde het hof de aanwijzingen in dit bewijsmiddel, dat de versie van de verdediging de juiste was.

De verdediging argumenteerde, dat het op het dijbeen aangetroffen spoor deels uit cervix-slijm bestond op basis van goede argumenten (droogtijden). In dat geval was het natuurlijk uiterst relevant, dat in de bron van dit cervix-slijm - de baarmoedermond, ofwel het cervix

kanaal - juist veel koppen werden aangetroffen, waarmee het argument, dat cervix-slijm in het spel was, extra steun verwerft.
Dat de sperma-sporen dan oorspronkelijk a.h.w. waren ingekapseld en 'opgeslagen' in het cervix-kanaal - een bekend verschijnsel, zie hierboven - gaf dan onmiddellijk ook meer duidelijkheid omtrent het niet aantreffen van sperma-vloeistof in de slip - zie aldaar.
Door nu gewoon stommetje te spelen over het 'koppen tellen' vermeed het hof de noodzaak zich uit te laten over de verminderde waarde van het 'de schone slip bewijs'. Want het hof wilde maar al te graag P2 veroordelen, blijkt uit alle omstandigheden (bijvoorbeeld de enorme terughoudendheid nog eens de 'deskundigen' te horen).

Ook in cassatie maakte de AG Aben geen gewag meer van dit bewijsmiddel.

En dat is niet in het voordeel van P2, omdat elementen van dit bewijsmiddel in combinatie met de aard van de vaginale fractie (cervix-slijm) ontlastend zijn voor P2, dan wel zijn versie van de gebeurtenissen in een gunstig daglicht plaatsen.

En dat mag natuurlijk niet gebeuren.

** Canadian Society of Forensic Science Journal Publication details, including instructions for authors and subscription information: http://www.tandfonline.com/loi/tcsf20 Providing Evidence Based Opinions On Time Since Intercourse (TSI) Based On Body Fluid Testing Results Of Internal Samples Renata Dziaka, Linda Parkera, Vanessa Collinsa & Sarah Johnstona a Centre of Forensic Sciences, Biology Section, 25 Grosvenor St., Toronto ON, M7A 2G8 Published online: 22 Nov 2013.

*** Robert King ert al. Measuring sperm backflow following female orgasm: a new method. Socioaffective Neuroscience & Psychology 2016, 6: 31927 - http://dx.doi.org/10.3402/snp.v6.31927.

relevante documentatie

Requisitoir Zutphen 26 Augustus 2009
Mr. J.M. Fröberg Officier van Justitie


SPERMASPOOR BOVENBEEN/BUITENZIJDE VAGINA (AWA#900) en SPERMASPOOR INGANG VAGINA (AWA #901)

Tijdens de inventarisatie van de stukken bleek dat het spermaspoor bovenbeen verschillende nummers heeft gehad. De vraag was of het wel echt sperma bovenbeen was of toch sperma ingang vagina. Uiteindelijk blijkt dat er wel verwisseling nummers is geweest. Deze verwisseling is van administratieve aard geweest. De sporen zelf zijn niet verwisseld.

Het spoor (AWA #900) lag op het bovenbeen, deels nog vloeibaar. Het sperma bevatte spermatozoa circa 5 tot 25 per gezichtsveld56. Het sperma was kort tevoren hier gedeponeerd. De deskundigen [..] en [..] van het NFI zeggen beiden dat het heel veel sperma is en dat het recent moet zijn gedeponeerd.

56 Aanvullend proces-verbaal van 27 januari 2009 p. 46, 47 NFI 9-8-1995

Ik citeer:
Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 18 mei 2009 op pagina 31:
“Daar kan ik wel wat over zeggen. Dit is… Ik wil even naar onze technieken van het NFI toe vertalen: dit is heel veel sperma.” “En kan wijzen op een recente gemeenschap. Ja.”

Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 25 mei 2009 pagina 17:
25 koppen per gezichtsveld is toch echt heel erg veel. Tenminste met wat wij normaal in zakenmateriaal waarnemen. Dus dan zou je toch zeggen dat het gewoon recent geweest moet zijn”.

[..] kan geen harde uitspraak doen over hoe recent dit geweest moet zijn. Wel zegt hij over het aantal van 25 spermakoppen per gezichtsveld afgezet tegen de verklaring van verdachte van gemeenschap een avond van te voren:
“Dan zeg ik nee. Dan… dit zou ik niet verwachten met de bemonstering van de anus, van de baarmoedermond, het grote aantal spermatozoa wat ik waarneem”. En “Ik heb het toen ook meteen afgezet tegen een ander scenario van de avond van tevoren. Toen heb ik ook gezegd van nou, het lijkt mij dat het beeld dat wij waargenomen hebben, ook microscopisch, dat de spermacellen met kop en met staart dat dat beter past in een recente donatie van die sporen op het lichaam dan wanneer ik zou moeten zeggen dat moet de avond van tevoren geweest zijn57”.

Verder bevindt zich bij de stukken een brief van [..], die ook concludeert dat het om een recent ejaculaat gaat58.

58 Aanvullend proces-verbaal 18 december 2008, p 105, brief van 21 augustus 1995:
“Als een druppel zaad/sperma er nog uit ziet als een grijs/witte gelei, dan is dit een indicatie dat het zaad/sperma recent is gedeponeerd. “

Het been van het slachtoffer was bedekt met een waxcoat. Op het slachtoffer lagen de spijkerbroek van het slachtoffer met daarin haar slipje. In spijkerbroek en in de slip zat geen sperma59.

Nadat dit sperma is gedeponeerd, heeft het slachtoffer niet (of nauwelijks) meer bewogen, gelet op de wijze waarop de druppel lag. Het was een druppel, al dan niet plat en geen spoor60.

60 Aanvullend proces-verbaal 18 december 2008, p 66 proces-verbaal van 19 juli 1995 opgemaakt door [..], die op 18 juli 1995 heeft gehoord de verbalisanten [..] en [..]: [..]:
“Ik het heb eerste sporen onderzoek op de plaats delict verricht. Ik zag daarbij op het rechter bovenbeen van het slachtoffer nabij de schaamstreek een glimmende gelei-achtige substantie, waarvan de rand kennelijk ingedroogd was… de substantie was naar schatting iets groter dan een gulden. De substantie was kennelijk uiteen gedrukt, platgedrukt doordat het linker bovenbeen tegen het rechter boven been drukte. “[..] zegt het volgende: “Ik heb het stoffelijk overschot daar zien liggen. Ik heb toen geen onderzoek aan het slachtoffer verricht en dus heb ik ook geen sperma gezien. Eerst bij aanvang van de sectie te Rijswijk op maandag 10 januari 1994 heb ik de substantie zelf gezien. Het was een platgedrukte substantie en had een diameter ongeveer ter grootte van een gulden. Ik zeg dat [..] het vloeibare centrum van deze substantie met een wattenstokje bemonsterde. De rand van deze substantie vertoonde een doffe kleur, kennelijk tengevolge van indrogen.”

Tijdens het opsporingsonderzoek is het team er vanuit gegaan dat dit spoor zuiver was in die zin dat er geen vaginale epitheelcellen in waren aangetroffen. Zo stond dit genoteerd door het NFI61 en ook omschreven in eerder genoemde brief van [..] (zie noot 53).

Daaruit is vervolgens door de politie en mijzelf in eerste instantie de conclusie getrokken dat dit sperma niet in de vagina is geweest, maar rechtstreeks op het been moet zijn gedeponeerd op de plaats delict. Tijdens de behandeling ter zitting werd door de verhoren van de getuigen-deskundigen [..] en [..] duidelijk dat deze conclusie niet zo kon worden getrokken.

Zij zijn gehoord naar aanleiding van een rapport van [..], die de verdediging adviseert62. In dit rapport wordt terecht onder de punten 1.1 tot en met 1.3 onderbouwd dat de getrokken conclusies op dit punt niet juist zijn.

Het spoor is immers al na veiligstellen gesplitst in een sperma fractie en een vaginale fractie. In 199463 zijn beide fracties onderzocht met de toenmalige HLADQalfa methode. De vaginale fractie geeft een mengprofiel en de spermafractie een enkel profiel.

De deskundigen van het NFI geven aan dat omdat de vrouwelijke cellen er al zijn uitgehaald je niet zomaar op grond van het ontbreken daarvan in de spermafractie kunt concluderen dat dit een schoon spoor was en dus daarom niet in de vagina is geweest. Het tegendeel, namelijk dat er wel vrouwelijke cellen aanwezig zijn geweest, kan overigens ook niet worden beweerd aldus [..] en [..]64. Getuige deskundige [..], wiens bureau IFS voor het openbaar ministerie onderzoek heeft gedaan, was niet op de hoogte van deze scheiding tussen vrouwelijk en mannelijk materiaal. Hij heeft daarom zijn rapportage op dit punt bijgesteld in een aanvullend rapport van 8 juni 200965.

64 Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 18 mei 2009 op pagina 29: “Ik denk dat heel weinig mensen daar op grond van de onderzoeksresultaten zoals ze er nu liggen, enige verstandige dingen over kunnen zeggen. Doordat we die handicap hebben dat we heel moeilijk vaginale epitheelcellen kunnen aantonen met de lugolmethode”

65 Zie p. 12 ev.
“In de rapportage van IFS van 30 januari 2009 is geen rekening gehouden met het DNA-onderzoek, waarover het FLDO op 16 mei 2000 heeft gerapporteerd…”

Wel blijft overeind staan dat in het autosomale profiel van dit spoor geen kenmerken werden aangetroffen van een andere man; alleen die van verdachte.

Van het spermaspoor bovenbeen is ook een mtDNA profiel gemaakt. Dit profiel is niet gelijk aan het mtDNA profiel van verdachte of slachtoffer66. Het is in het onderzoek niet duidelijk geworden van wie dit profiel kan zijn. De deskundigen zijn hierover ter zitting gehoord. [..]/[..] verklaren dat er juist bij spermasporen waarin naar zijn aard bijna geen mtDNA zit, bij vervuiling snel mtDNA van een ander boven kan komen. Dit kan van iedereen zijn, ook van de onderzoekers ter plaatse. Zeker gelet op het feit dat in 1994 nog niet werd gewerkt met beschermende kleding blijft deze mogelijkheid open.

[*]
Wat betreft het spoor ws. ing. Vag. het volgende: In maart 2008, toen de sporen naar het LGC gingen voor onderzoek, bleek dit spoor te zijn opgebruikt. Het rapport van het FLDO van 2 april 2002 geeft het laatste onderzoek weer. Daaruit blijkt dat het autosomale profiel van dit spermaspoor overeenkomt met dat van verdachte. Er is op 1 locus een vermenging te zien, kan zijn met het DNA materiaal van het slachtoffer.

Van dit spoor [demo: AWA #901] werd in 1994 gerapporteerd dat het mtDNA profiel van het slachtoffer hier doorheen zat. In 2002 zie je bij dit spoor het zelfde mtDNA profiel als bij het spermaspoor bovenbeen, dus van een onbekende. Daarvoor geldt weer het zelfde verhaal als hierboven….

INWENDIGE SPERMASPOREN

(..)

Omdat op slip en spijkerbroek geen sperma zat, de spermadruppel op het bovenbeen van dezelfde donor is, en het om een in forensische termen behoorlijke grote hoeveelheid koppen/staarten ging71, is het aannemelijk dat deze sporen op de plaats delict zijn aangebracht.

71 P. 10:
“en wanneer je inderdaad veel meer vindt, 5 of zelfs, wat wie hier ook gezien hebben 10 , dan vinden wij dat een behoorlijke hoeveelheid sperma.”
En op p. 11
“Ja wat er uit af te leiden is, is dat er allereerst veel – tenminste dat vind ik - veel spermakoppen waargenomen zijn. Dat ook de waarneming met staarten gecombineerd met het aantal spermakoppen, vind ik – ook uit ervaring – dan zou je toch moeten zeggen dat dat van een recente donatie is geweest. Van een recente ejaculatie is geweest.”

Pleitnota Zutphen 4 september 2009
Mr. R. van Boom Raadsman


2.8.1.4 Levende spermatozoïden?

Schulte c.s., Eindproces-verbaal, p. 664:
“Het sperma, aangetroffen op het bovenbeen van het slachtoffer, bevatte nog levende spermatozoïden waarbij koppen en staarten nog aan elkaar waren verbonden.”
Ter zitting van uw rechtbank hebben verschillende getuigen-deskundigen verklaart dat zaadcellen slechts kort beweeglijk blijven. Ze kunnen buiten de vagina niet leven tot de volgende dag en zijn in ieder geval dood zodra ze (na fixatie door fuchsine) onder een microscoopglaasje terechtkomen. Er kúnnen dus geen levende zaadcellen zijn waargenomen bij onderzoek door het NFI.

2.9 Tijdstip van de ejaculatie?

Justitie heeft sinds 1994 (minimaal 8 jaar lang!) volgehouden dat de spermadonor een ‘toevallige voorbijganger’ die voorafgaand aan delict zijn kruit heeft verschoten tijdens een vrijwillige vrijpartij. Ook het Gerechtelijk Lab ging er vanuit dat dit eerdere contact enkele dagen voor het delict had kunnen plaatsvinden:

Technisch coördinator Kroes, Hof Arnhem 27 juni 1995, p. 16:

“Het Gerechtelijk Lab heeft vrij snel onderzoek gedaan. In de contacten die ik heb onderhouden met het Gerechtelijk Lab is er steeds vanuit gegaan dat het aangetroffen sperma twee á drie dagen oud zou zijn. Ook inwendig is bij het slachtoffer sperma aangetroffen.”

Aanvullend proces-verbaal 17 december 2008, (onderzoek in TR journaal 1994), p. 145:
“in het technisch journaal werd op 12 januari 1994 gemuteerd: Fons GL (Koks) deelt tel mede dat in alle uitstrijkjes sperma is aangetroffen. De inwendig aangetroffen sperma kan max 3 á 4 dagen oud zijn.

Het uitwendig aangetroffen sperma (1e opmerking raadsman: het GL spreekt op dat moment alleen over sperma en niet over een mengspoor!!) was nog kleverig en nauwelijks ingedroogd en dus zeer recent. Gezien plaats aantreffen zou dit anders door de kleding uitgeveegd zijn. In het slipje geen sperma.”

In deze strafzaak stelt justitie zich op het standpunt dat op de plaats delict moet zijn geëjaculeerd omdat de zaadcellen niet van zaterdagavond kunnen zijn? De officier gebruik daarvoor – zakelijk weergegeven – twee argumenten.
  1. Er zat geen sperma in de slip van het slachtoffer. Bij een ejaculatie op zaterdagavond zou bij de vrouw de volgende middag sperma in de slip moeten zitten, zeker nu het slachtoffer die zondagmiddag nog 5 minuten op de fiets heeft gezeten [Demo: voorts in de desbetreffende paragraaf]
  2. Het aantal spermaKoppen Per microscopisch Gezichtsveld (KPG) is te hoog voor een ejaculatie op zaterdagavond.
Klinkt op het eerste gezicht misschien nog logisch. Bij nadere beschouwing van de feiten is de stelling van justitie echter volstrekt onhoudbaar.

2.9.1 Geen sperma in de slip

[Demo: Opgenomen in de paragraaf 'De slip']

2.9.2 Een relatief hoog aantal koppen per gezichtsveld [Demo: KPG]

Expertmeeting 22 december 2003, p. 553, map 2 eindproces-verbaal:
“3.3. forensische sporen:
Het onderzoek van de vagina en anus van Christel toonde de aanwezigheid aan van sperma. Volgens de deskundigen
(opmerking raadsman: wie dan? Hoezo meervoud?) van het NFI (opmerking raadsman: niet wordt aangegeven wie) bevatte het sperma een dusdanige hoeveelheid zaadcellen dat het sperma op de PD moet zijn geëjaculeerd.”

Deze conclusie blijkt inmiddels onhoudbaar.

Requisitoir officier van justitie (p. 20), zij citeert professor Dr. Kloosterman van het NFI:

“het lijkt mij dat het beeld dat wij waargenomen hebben, ook microscopisch, dat de spermacellen met kop en met staart dat dat beter past in een recente donatie van die sporen op het lichaam dan wanneer ik zou moeten zeggen dat moet de avond van tevoren geweest zijn”

Professor Kloosterman, van het NFI blijkt in werkelijkheid een stuk voorzichtiger. Bovendien betekent zijn voorzichtige
niet statistisch onderbouwde – inschatting dat het ‘beeld’ ‘beter past’ natuurlijk geenszins dat daarmee dus de zaterdagavond niet aannemelijk is.

De voorzichtigheid van Kloosterman is verklaarbaar.

2.9.2.1 Is er een representatief beeld van de samenstelling van de oorspronkelijke vlek?
Hoge Raad 26 juni 2001, herziening, (VIII)
“Voorts heeft het Hof bij genoemd tussenarrest nader onderzoek gelast naar het aangetroffen sperma. Dat tussenarrest houdt dienaangaande in: “Het Hof acht het wenselijk dat door de verbalisanten van de technische recherche die het stoffelijk overschot van het slachtoffer hebben aangetroffen, nader proces-verbaal wordt opgemaakt en ingezonden aan de Procureur-Generaal bij dit Hof, waarin zo mogelijk een meer nauwkeurige omschrijving wordt gegeven van de op het rechterbovenbeen van het slachtoffer witte gelei-achtige substantie, in de bijzonderheid van de hoeveelheid en de mate van vloeibaar of ingedroogd zijn van de aangetroffen substantie. Tevens acht het Hof het wenselijk dat –indien mogelijk
door het Gerechtelijk laboratorium, eventueel na kennisneming van het nadere proces-verbaal, opgemaakt door de technische recherche, alsnog onderzoek wordt verricht naar de samenstelling van deze substantie, in het bijzonder naar de ‘relatieve’ hoeveelheid spermatozoön hierin (….)”.
(IX)
“Bij brief van 9 augustus 1995 aan de Procureur Generaal bij het Hof heeft het gerechtelijk laboratorium medegedeeld:
(….)
“De bij de gerechtelijke sectie waargenomen witte geleiachtige substantie, werd op een wattenstaafje veiliggesteld door de patholoog, dr. R. Visser (….). Bij het veilig gestelde spermaspoor op het rechter bovenbeen werden per gezichtsveld circa 5 spermatozoa waargenomen (….). De hoeveelheid sperma is nimmer vastgesteld. De hoeveelheid vloeistof op het bovenbeen is ook niet voldoende concreet vastgesteld om vervolgens te kunnen bepalen wat de relatieve hoeveelheid van de spermatozoön is geweest. Ook is niet onderzocht welke relatieve hoeveelheid spermatozoön wordt verwacht bij versleping/bemonstering.”
Feit blijft dat het midden van de vlek er anders uitzag dan de rand, hetgeen volgens deskundige Janssen ter zitting kan duiden op een verschil in samenstelling van de vlek aan de rand ten opzichte van het midden (Verhoor t.t.z. ir. Janssen d.d. 25 mei 2009, p. 43).
Feit blijft voorts dat alleen het vloeibare centrum van het nog niet ingedroogde deel van de vlek is bemonsterd (PV “onderzoek naar het aangetroffen sperma” d.d. 19 juli 1995, Aanvullend procesverbaal 17 december 2008, p. 66, verklaring technisch rechercheur A.B.M. Slot)

Gelet op het voorgaande geldt, net als voor alle bemonsterde zaadcelsporen, dat niet gezegd kan worden dat de bemonstering van de vlek representatief moet zijn voor de samenstelling van het oorspronkelijk spoor.

2.9.2.2 Het brondocument bevat slechts een schatting
De bron voor het aantal KPG dat in deze zaak is waargenomen, is 1 A4tje (p. 808).
Het betreft een getypte notitie van Ir. H.J.T. Janssen, die hij ‘voor zichzelf’ heeft opgemaakt in 2002 (25 mei 2009, p. 2). In de notitie heeft Janssen een aantal getallen genoteerd (5, 7, 10, respectievelijk 25 KPG). Het gaat hier niet om een nauwkeurige telling, maar om een schatting (Ing. Eikelenboom t.t.z. p. 23). Een nauwkeurige telling is in de forensische praktijk ook niet nodig. Immers, het aantal KPG wordt uitsluitend bekeken om in te schatten of de bemonstering voldoende spermacellen bevat voor een succesvolle DNA-analyse.
Janssen heeft destijds ook niet zelf het aantal KPG geteld. Bovendien heeft hij niet verklaard wat zijn bron is geweest. Eikelenboom vermoedt (zie zijn rapport van 30 januari 2009) dat Janssen zich heeft gebaseerd op gegevens uit de oorspronkelijke waarnemingsbladen. Helaas zijn de oorspronkelijke waarnemingsbladen zoekgeraakt (!). Daardoor kan de juistheid/nauwkeurigheid van de oorspronkelijke schatting niet meer worden gecontroleerd. (onduidelijk is bijvoorbeeld of de genoemde schattingen een afronding naar beneden of een afronding naar boven betreffen). Ook de juistheid van de notitie van Janssen kan dus niet meer worden gecontroleerd, hetgeen temeer klemt nu de notitie onnauwkeurig lijkt te zijn opgemaakt (voorbeeld: “in het kruis van het slipje zitten enkele slipjes”).

Helaas, de oorspronkelijke objectglaasjes zijn vernietigd (aldus Dr. Bauer van het NFI op 25 mei jongstleden ter terechtzitting, p. 8).

2.9.2.3 Afnamesnelheid is in zedenzaken niet nauwkeurig vast te stellen

De gemiddelde NFI-medewerker krijgt ongeveer 1 op de 25 binnenkomende zaken (waaronder zedenzaken) op zijn bureau ter verdere behandeling (Proces-verbaal t.t.z. d.d. 25 mei 2009, dr. H.N. Bauer, p. 19). Hieruit volgt dat een gemiddelde NFI-medewerker 1 op de 25 binnenkomende zedenzaken ‘doet’. Slechts een beperkt deel van de binnenkomende zedenzaken is ook een moordzaak. Hieruit volgt dat de gemiddelde NFI-medewerker in beginsel alleen zicht heeft op de feiten in 1 op de 25 zedenzaken/moordzaken. De overige 24 worden door andere NFI-medewerkers behandeld.

De door uw rechtbank gehoorde (voormalig) NFI-medewerkers hebben verklaard dat tussen NFI-medewerkers onderling geen systematische uitwisseling van relevante gegevens plaatsvind en dat de relevante gegevens van de afzonderlijke zaken niet worden bijgehouden (Proces-verbaal t.t.z. d.d. 25 mei 2009, dr. H.N. Bauer, p. 19; proces-verbaal t.t.z. d.d. 25 mei 2009, ir. Janssen, p. 40).

Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de gemiddelde NFI-medewerker geen (betrouwbaar) zicht heeft op alle relevante gegevens van alle binnengekomen zedenzaken (tevens moordzaken). Er zijn eenvoudigweg bij het NFI geen betrouwbare empirische gegevens beschikbaar. Kloosterman p. 27, 18 mei 2009: Bij het NFI is dat nooit systematisch “gescoord”.

Begrijpelijk dat geen enkele door uw rechtbank gehoorde deskundige (behalve misschien de adviseur van justitie, Ing. R. Eikelenboom) een harde uitspraak aandurft over het tijdsverloop sinds de ejaculatie van P..

In het dossier bevinden zich overigens wel betrouwbare empirische gegevens. Het gaat om de resultaten van wetenschappelijke, systematische, empirische onderzoeken naar het aantal te verwachten koppen per gezichtsveld in forensische context.

Dr. Faugno AANVULLEND PROCES-VERBAAL 17 december 2008, , p. 135 e.v.:
AG Van der Neut heeft in 2002 een aantal vragen gesteld aan Dr. Diana Faugno, district Director van Forensic Health Services, waaronder de vraag:

“hoelang blijven spermatozoa in de vagina”.

Het antwoord luidde:

“dit is kenmerkend meer dan 24 uur of enkele dagen”.

Bij het antwoord voegt Dr. Faugno een overzicht van een aantal studies naar de hoeveelheid aangetroffen zaadcellen in de vagina/anus afgezet tegen tijdsverloop, één en ander in de forensische context (zie p. 135 bovenaan “chapter 5/physical evidence in sexual assault cases).

(tabel met uitslagen:
P. 135:
Bashinsky (1987):
onbeweeglijke spermacellen in lichaam van (levende) zedenslachtoffers:

vagina: 72 hrs.

Anus: variabel (minder dan vagina)
P. 136:
Tucker et al (1990)), review of literature:
onbeweeglijke sperma in:
vagina binnen 24 hrs: 100% recovery.

Rapport Dr. M.J. Blom, deskundige van de verdediging, d.d. 9 mei 2009. Verwijzing naar: Allard c.s. (punt 1.4):
Meer recent is een Engels, grootschalig systematisch, empirisch onderzoek gedaan in 3400 (!) zedenzaken (geen moordzaken!) naar de aanwezigheid van zaadcellen.
De desbetreffende rapportage (Allard c.s.) is gevoegd bij de processtukken.
De onderzoekers hebben (uitvoerig gedocumenteerd) in kaart gebracht welke invloed tijdsverloop kan hebben op de afname van de hoeveelheid zaadcellen bij (levende) slachtoffers van een zedendelict.

Belangrijkste conclusie: naarmate de tijd voortschrijdt neemt het aantal KPG (met of zonder staart) af. De variatie is echter heel groot en de extremen die afwijken van het gemiddelde, zijn niet in kaart gebracht.

Helaas blijkt uit het rapport niet wat in ieder van de 3400 zedenzaken de exacte (forensische) context is geweest.
In ieder geval kan uit de testuitslagen worden afgeleid dat bij zedenmisdrijven (dus in de forensische context) één à anderhalve dag na ejaculatie nog steeds maximale hoeveelheden KPG worden waargenomen (met of zonder staart).
De onderzoekers hebben naar aanleiding van hun bevindingen een voorzichtige “richtlijn” opgesteld. Met deze richtlijn kan een (grove) inschatting gemaakt worden van het vermoedelijke tijdstip van de ejaculatie.
Vanzelfsprekend adviseren de rapporteurs om bij het toepassen van de richtlijn in de praktijk rekening te houden met de omstandigheden (“circumstances”) van de specifieke zedenzaak. In de zaak P. moet bijvoorbeeld rekening gehouden worden met het feit dat de afname van de hoeveelheid zaadcellen nog verder is vertraagd doordat de zaadcellen zich (met en zonder staart) in een dood lichaam hebben bevonden.

Ir. H.J.T. Janssen, op 25 mei jongstleden ter zitting:

“En dat zie je ook wel in literatuurstudies, zie je dat terug. Dat het daardoor, bij een overleden persoon het toch wel langer aantoonbaar is dan bij een levend persoon. Maar om dat uit te drukken in uren, in dagen wordt gewoon … wordt erg moeilijk denk ik. (…)”

Helaas is er geen enkele deskundige die iets verstandigs kan zeggen over de precieze afnamesnelheid bij een dood slachtoffer, laat staan in deze zaak.

De algemene conclusie moet luiden:
Dr. Bauer, gepromoveerd medisch-biologe en deskundige bij het NFI, t.t.z. d.d. 25 mei 2009:

“Dat is iets waar heel lastig een hele stellige uitspraak over te doen is.” (p. 10)

“Getuige Bauer: (...) Dus er is wel een relatie, alleen kan je geen harde grenzen trekken. Voorzitter: U zegt: je kunt geen harde grenzen trekken. Kun je die ook niet trekken bij een paar dagen of een dag, 2 dagen of 3 dagen? Getuige Bauer: Nee dat is heel lastig. (...)” (p. 11)

“(...) daar kun je geen tijdsbestek aan koppelen (...)” (p. 11)

Voorzitter vraagt naar conclusie m.b.t. tijdstip spermadonering op basis van aantal KPG:

“Nee dat is niet mogelijk.” (p. 12)

“(...) dat is van zoveel factoren afhankelijk, daar valt gewoon geen strakke grens voor op te stellen.” (p. 13)

“Officier van justitie: [veel KPG] Kunt u daar wel andere consequenties uit trekken? Getuige Bauer: Anders dan dat er veel sperma aanwezig geweest is niet, nee.” (p. 18).

2.9.2.4 Aanvangshoeveelheid in deze zaak is onbekend

Niemand weet hoeveel zaadcellen P. op zaterdagavond 8 januari 1994 in Christel A. kan hebben achtergelaten.
Feit is dat een gemiddeld ejaculaat van een gezonde man honderden miljoenen zaadcellen bevat, terwijl niemand iets zinnigs kan zeggen over de hoogst mogelijke hoeveelheid zaadcellen per ejaculaat. Bovendien moet in deze zaak, gelet op de stelling dat Christel en P. ruim twee uur seks hebben gehad op zaterdagavond, rekening gehouden worden met de aanwezigheid van voorvocht (voor én eventueel na de ejaculatie) met daarin nog meer zaadcellen.

2.9.2.5 De niet-forensische context

De ervaring/deskundigheid van de in deze zaak door uw rechtbank gehoorde deskundigen ziet uitsluitend op de forensische context.

In een (gemiddelde) zedenzaak zal de verkrachter na ejaculatie direct maken dat hij wegkomt en zal het slachtoffer zo snel mogelijk opstaan en zich verschonen, hulp zoeken, aangifte doen etc.. Door de zwaartekracht zal vervolgens een groot deel van het ejaculaat uit haar vagina lopen, terwijl het slachtoffer vervolgens
in de regel
haar uiterste best zal doen om het restant van het ongewenste sperma van haar verkrachter zo snel mogelijk en zo grondig mogelijk uit haar lichaam te verwijderen.

P. stelt in deze zaak dat helemaal geen sprake is van een forensische context. Immers, hij stelt dat sprake is geweest van vrijwillige gemeenschap (de avond ervoor)!

Bij vrijwillige gemeenschap liggen de zaken heel anders dan in de forensische context. Immers, na ejaculatie zullen de man en de vrouw – in de regel
nog even willen uitrusten c.q. ‘nagenieten’. Indien de vrouw blijft liggen tijdens dit nagenieten, dan heeft de zwaartekracht niet of nauwelijks invloed op de inhoud van de schede. De zaadvloeistof met daarin de zaadcellen loopt dan niet dan wel beduidend minder uit haar vagina. Zoals professor Eskes al aangaf: zaadvloeistof in een vrouwenlichaam is binnen een half uur gereduceerd tot hooguit 1 ml en kan dan niet meer uit het lichaam lopen of worden versleept. (rechtlijnig geredeneerd zal het zaadvloeistof na een kwartier tot de helft zijn gereduceerd etc.). De zaadcellen (‘sec’) verdwijnen niet en blijven dan (tot dagenlang) in het lichaam achter en kunnen dan hooguit nog worden versleept – aldus Eskes – in het vaginaal vocht.
De vrouw houdt in de niet-forensische context dus veel meer ‘koppen’ in haar lichaam vast.
Een ding is zeker: uit niets blijkt dat ook maar één van de door justitie opgevoerde deskundigen enige deskundigheid heeft omtrent het aantal KPG in een niet-forensische context.
Conclusie: het is zonder meer duidelijk dat in een (gemiddelde) zedenzaak (gemiddeld gesproken) minder sperma c.q. een (beduidend) lager aantal KPG zal worden aangetroffen dan in een (gemiddelde) niet-zedenzaak.

Wat ook zeker is, is dat Christel en P. die zaterdagavond meer dan voldoende tijd hadden om liggend na te genieten.

2.10 Conclusie omtrent het sperma: donatie op zaterdagavond is mogelijk!

De spermasporen blijken geen van allen spermasporen te zijn. Het blijkt om mengsporen te gaan. Zaadcellen, allen vermengd met vrouwelijke cellen, hoogstwaarschijnlijk cervixslijm uit de vagina van het slachtoffer. Al die mengsporen kunnen verklaard worden door één enkele ejaculatie, mogelijk nog vermeerderd met zaadcellen uit voorvocht. Het is zeer wel mogelijk dat die ejaculatie van zaterdagavond is geweest.

Rechtbank Zutphen uitspraak 9 oktober 2009


26. In een door Ir. H.J.T. Janssen, wetenschappelijk onderzoeker bij het NFI, in 2002 opgestelde notitie46 worden de onderzoeksresultaten van door het NFI in 1994 uitgevoerd microscopisch onderzoek opgesomd:
In de twee resterende objectglaasjes zijn zeer veel (25) spermakoppen per gezichtsveld waargenomen, ook met staart.47 Ter terechtzitting is door de getuige-deskundige Janssen bevestigd dat deze resterende objectglaasjes de beide baarmoedermondbemonsteringen betroffen.48

28. Het Gerechtelijk Laboratorium heeft in 1994 na onderzoek van de slip van het slachtoffer geconcludeerd dat daarin geen sperma is aangetroffen.54 Het feit dat de slip thans niet meer voor onderzoek beschikbaar is, doet als zodanig niet af aan de uitkomst en de bruikbaarheid van het
niet betwiste
onderzoeksresultaat uit 1994.

67. Uit de verklaringen van de deskundigen Janssen en prof. dr. A.D. Kloosterman, biologisch sporen
en DNA-onderzoeker bij het NFI, alsmede uit de verklaring van Eikelenboom, die ieder voor zich hebben verklaard ervaring te hebben in talloze zedenzaken95, en van de deskundige drs. H.N. Bauer, wetenschappelijk onderzoeker bij het NFI, blijkt dat deze waargenomen hoeveelheden sperma binnen de forensische context gekwalificeerd kunnen worden als "heel veel" sperma96.

68. Janssen heeft ter terechtzitting verklaard: "In de meeste gevallen
wat ik me zo herinner
kom je 0 tot 2 koppen per gezichtsveld tegen. En wanneer je inderdaad veel meer vindt, 5 of zelfs, wat we hier ook gezien hebben, 10, (...) dan vinden wij dat een behoorlijke hoeveelheid sperma." 97. Ook heeft hij verklaard: "25 koppen per gezichtsveld is toch heel heel erg veel."98.

Voorts heeft Janssen verklaard dat hoe meer koppen met staarten men aantreft, hoe beter dat past bij een recente gemeenschap, omdat spermastaarten door wrijving loslaten. De kans dat je nog staarten aantreft, wordt steeds kleiner naarmate de gemeenschap langer geleden is.99 Naar zijn indruk passen de waargenomen aantallen spermacellen al of niet met een staart per gezichtsveld, meer bij een recente donatie van sperma. Een dergelijk beeld verwacht hij niet bij een geslachtsgemeenschap die de avond voor het delict zou hebben plaatsgevonden.100 Hij verklaart in deze conclusie gesterkt te worden door het ontbreken van spermasporen in de slip, mede afgezet tegen de waargenomen hoeveelheden spermakoppen in de spermamonsters, die hij verwacht zou hebben als de gemeenschap de avond te voren zou hebben plaatsgevonden.101

74. De door de verdediging gememoreerde verklaringen bij het gerechtshof te Leeuwarden in 2002 van Van Seumeren en Barten leiden niet tot een ander oordeel. Zij doen als respectievelijk uroloog en gynaecoloog met een ander doel en volgens een geheel andere werkwijze waarnemingen met betrekking tot spermacellen, dan binnen een forensische context het geval is.112

75. De verdediging heeft nog een rapport van dr. M.J. Blom113, forensisch adviseur, naar voren gebracht, waarin verwezen wordt naar een tabel uit een publicatie van Allard114. Op grond van deze tabel worden door de verdediging conclusies getrokken met betrekking tot de tijd die verstreken is sinds de ejaculatie, op basis van de hoeveelheid aangetroffen spermacellen. De rechtbank overweegt dat zij de conclusies die de verdediging trekt, niet zonder meer kan teruglezen in die publicatie. Naar het oordeel van de rechtbank is de betreffende tabel onvoldoende concreet. Daarbij komt dat Janssen ter terechtzitting, ook nadat hij geconfronteerd was met de door de verdediging overgelegde publicatie, is gebleven bij zijn conclusie dat de in deze zaak aangetroffen hoeveelheden sperma(koppen al dan niet met staart) meer passen bij een recente donatie van sperma, dan bij een geslachtsgemeenschap de avond voor het delict.115

76. De verdediging heeft verder nog aangevoerd dat niet duidelijk is wat de samenstelling van de vlek op het bovenbeen was. Volgens de verdediging is dit relevant voor de betekenis die aan de waarneming en beschrijving van het spoor moet worden toegekend, rekening houdend met factoren als vervloeiing en droogtijd.

Naar het oordeel van de rechtbank stuiten deze verweren af op het volgende. Op de vraag waaraan de hoeveelheid sperma wordt afgemeten, is het antwoord van Janssen: "Maar wij baseren het puur en alleen op het aantal spermakoppen of volledige spermatozoa die wij zien in een microscooppreparaat. Zien wij er veel, dan noemen wij dat wij veel sperma hebben. Zien wij er maar enkele, dan hebben we weinig sperma."116 En: "Ik denk dat het aantal spermacellen wat je waarneemt, dat dat toch voornamelijk afhangt van het tijdstip tussen de gemeenschap en het moment van monstername. Hoe langer je wacht, hoe meer de verhouding gaat schuiven; van veel sperma en weinig vaginale cellen naar meer vaginale cellen en minder spermacellen."117.

Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat de samenstelling van de vloeistof waarin de spermacellen worden waargenomen, niet relevant is voor het vaststellen van het tijdstip van donatie. Daarvoor is het aantal waargenomen spermakoppen, al dan niet met staarten, van belang. Onder die omstandigheden behoeft de door de verdediging opgeworpen discussie over de samenstelling van de vlek op het rechterbovenbeen (zaadvloeistof en/of vaginaal vocht met spermacellen) en de mogelijke consequenties daarvan voor de droogtijd, geen zelfstandige bespreking meer.

78. Naar aanleiding van de verklaringen van genoemde deskundigen op basis van het concreet in deze zaak aangetroffen hoeveelheid sperma(koppen al dan niet met staarten), in combinatie met het ontbreken van spermasporen in de slip van het slachtoffer, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van een ejaculatie op zondag 9 januari 1994. Nu het sperma in de sporen afkomstig is van verdachte, luidt tevens de conclusie dat verdachte de dader is van de verkrachting van en moord op het slachtoffer.

Appelschriftuur 4 november 2009
Mr. R. van Boom Raadsman


Wijst het celmateriaal van appellant dwingend op zondagmiddag?
(..)
De rechtbank Zutphen heeft in de bestreden beslissing de mogelijkheid van versleping c.q. uitpersing als zodanig niet betwijfeld: Vonnis van de Rechtbank Zutphen van 9 oktober 2009 onder punt 33:

“Uit de rapportage van het FLDO uit 2001 blijkt dat in de beide vaginale fracties vrouwelijk celmateriaal is aangetroffen. (…) Op basis van deze bevindingen zijn er geen aanwijzingen om aan te nemen dat dit bemonsterde sperma niet in het lichaam van het slachtoffer is geweest. De bevindingen sluiten echter wel uit dat het [spoor in de lies nabij de vagina] een “schoon” spoor is, in de hiervoor bedoelde zin.”

De rechtbank heeft zich vervolgens geconcentreerd op de vraag of de sporen van appellant van zaterdagavond kúnnen zijn. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat appellant op zondagmiddag – dus tijdens het delict
moet hebben geëjaculeerd en dat hij daarom de dader is.

Vonnis van de Rechtbank Zutphen van 9 oktober 2009 onder punt 78:

“Naar aanleiding van de verklaringen van genoemde deskundigen op basis van het concreet in deze zaak aangetroffen hoeveelheid sperma(koppen al dan niet met staarten), in combinatie met het ontbreken van spermasporen in de slip van het slachtoffer, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van een ejaculatie op zondag 9 januari 1994. Nu het sperma in de sporen afkomstig is van verdachte, luidt tevens de conclusie dat verdachte de dader is van de verkrachting van en moord op het slachtoffer.”

De bewezenverklaring van de rechtbank is dus gebaseerd op de hoeveelheid koppen per gezichtsveld en de stelling dat geen spermasporen in de slip van het slachtoffer aanwezig waren. Hieronder zal worden kort worden aangegeven waarom deze argumenten in hoger beroep geen stand kunnen houden.

Richtlijn van Allard

Verder heeft de rechtbank ten onrechte overwogen: Vonnis van de Rechtbank Zutphen van 9 oktober 2009 onder punt 75:

“De verdediging heeft nog een rapport van dr. M.J. Blom, forensisch adviseur, naar voren gebracht, waarin verwezen wordt naar een tabel uit een publicatie van Allard. Op grond van deze tabel worden door de verdediging conclusies getrokken met betrekking tot de tijd die verstreken is sinds de ejaculatie, op basis van de hoeveelheid aangetroffen spermacellen. De rechtbank overweegt dat zij de conclusies die de verdediging trekt, niet zonder meer kan terug lezen in die publicatie. Naar het oordeel van de rechtbank is de betreffende tabel onvoldoende concreet.”

De rechtbank miskent dat de tabel van Allard (uit zijn artikel “The collection of data from findings in cases of sexual assault and the significance of spermatozoa on vaginal, anal and oral swabs”) is bedoeld als richtlijn om – in de forensische context het tijdsverloop sinds de ejaculatie in te schatten en dat deze richtlijn vanwege haar aard bewust niet concreet is. Juist vanwege de grote variatie en spreiding in de (exact) genoteerde en volledig gedocumenteerde hoeveelheden koppen per gezichtsveld in 3400 zedenzaken, is de tabel met de nodige voorzichtigheid opgemaakt. Bovendien moet bij hantering van deze tabel ook nog eens rekening worden gehouden met eventuele bijzondere omstandigheden (circumstances) van het geval (zoals de activiteiten van het slachtoffer tussen de ejaculatie en de bemonstering of, zoals hier, met het feit dat een slachtoffer al 20 uur dood was voordat de zaadcelhoudende sporen werden bemonsterd).

Bruikbaarheid telling van zaadcellen voor bepaling tijdstip ejaculatie?

[
Dit appelschrift somt een aantal bezwaren op, hier zakelijk weergegeven:

  • Het NFI geeft schattingen
  • Het NFI gebruikt dit ter voorbereiding van DNA analyse, niet als een doel op zichzelf
  • De telling wordt gestopt bij het bereiken van 25
  • Het aantal staarten wordt alleen geschat
  • Het gaat om de aantallen op het objectglaasje, niet in het monster
  • Er is geen algemeen overzicht van historische bepalingen, er zijn verschillende onderzoekers bij betrokken
  • Een normaal seksueel contact kan andere uitkomsten vertonen dan een verkrachting
  • Het NFI heeft alleen ervaring ten aanzien van de laatste variant
  • Het effect van overlijden van het slachtoffer op de houdbaarheid van spermatozoïden
  • De variatie in concentratie van spermatozoïden bij verschillende 'zaaddonoren' (een bandbreedte met een factor 10 wordt gemeld)
  • Het seizoen (in de winter hogere productie)
  • In dit verband de leeftijd van de donor (jonger, meer)
  • Echte deskundigen op dit terrein zijn niet gehoord
  • l
]

Conclusie: uit de in deze zaak genoemde hoeveelheden KPG kan hooguit kan, onder voorbehoud van alle onzekerheden, een zeer globale, onnauwkeurige inschatting van het tijdsverloop worden gemaakt. De zaterdagavond kan hiermee in ieder geval geenszins worden uitgesloten.

Gerechtshof Arnhem uitspraak 10-11-2011

[Er is geen enkele verwijzing te vinden naar hetgeen is besproken bij de rechtbank Zutphen, ook niet wat het hof daarvan uiteindelijk vindt; het moment van depositie van het sperma is slechts afgeleid uit 'de schone slip'.]