Dit is één spermacel. Hiervan produceert een jonge man er ongeveer 500.000.000 tijdens een seksbeleving. Tijdens het zogenaamde koppen tellen, ziet men hiervan slechts enkele tot tientallen. | Het eindresultaat onder de
microscoop van een reeks handelingen met ongedocumenteerde
effecten. |
|
Het spermatozoïden-gehalte van spermavloeistof varieert enorm van individu tot individu en van leeftijd tot leeftijd en van seksuele activiteit tot seksuele activiteit. De bandbreedte overschrijdt gemakkelijk een factor 10.
Cooper et al. 2010 (*) | WHO reference range |
Total number ejaculate | 23 – 255 - 928 million |
Volume | 1.2 - 3.7 - 7.6 mL |
Sperm concentration | 9 – 73 - 259 million per mL |
Als een onderzoeker op zeker moment meldt,
dat hij meer spermacellen telt dan hij verwacht,
zegt dat ook iets over zijn voorgaande ervaringen met dergelijke analyses.
Doorgaans krijgt een onderzoeker de restanten van een verkrachting onder
ogen. Het aantal spermatozoïden ligt dan
logischerwijs op een ander niveau dan na vrijwillige seks. De kwaliteit
van het sperma hangt namelijk af van de omstandigheden waaronder het wordt
geproduceerd; stress is een negatieve factor. Tobe et al 2015(**) merken
op, dat in zedendelicten spermacel-tellingen
lage waarden opleveren. Ofwel, de gevonden hoge waarden
kunnen als argument gelden voor een vreedzame oorsprong.
Uiteraard is dit alles geen 'rocket-science', maar dat geldt evenzeer in
omgekeerde zin.
Daarnaast maakt het héél véél uit, of de sperma wordt gedoneerd als de
vrouw ovuleert of juist, als dat niet het geval is. In het laatste geval
komt het gewoon niet verder en legt het binnen de kortste keren het
loodje. In het andere geval wordt het massaal opgenomen in het
cervix-kanaal (baarmoederhals) en ingekapseld in cervix-slijm. De
beschrijving van het spoor in kwestie suggereert deze situatie. En dan mag
men een hoog aantal spermacellen verwachten.
(*)World Health Organization
reference values for human semen characteristics.
doi:10.1093/humupd/dmp048
(**)S.S. Tobe et al. An assessment of the subjectivity of sperm scoring.
Forensic Science International 251 (2015) 83–86
Van groot belang bij het beoordelen van de hoeveelheid spermatozoïden is ook de vraag, uit welke substantie een te tellen monster is verkregen en langs welke weg. Zo bestond de bemonstering van het 'sperma' in de Puttense Moordzaak niet uit zuiver sperma, maar uit een mengsel van spermacellen en vaginale vloeistof (of beter: cervix-slijm), afgaande op twee vaststellingen:
De hoeveelheid vocht, dat tijdens de bemonstering in het wattenstaafje trok was allereerst afhankelijk van de viscositeit. De analist verkreeg het uiteindelijke monster, dat hij onder een microscoop zou bekijken door extractie van dat staafje en centrifugeren van het extract. Het resultaat hiervan is afhankelijk van meerdere factoren: de gebruikte extractiemethode op het wattenstaafje, het gehalte spermatozoïden in het mengsel, maar dat is hierboven al besproken, de soortelijke dichtheid van de verkregen vloeistof in vergelijking tot die van de spermatozoïden (centrifugeren discrimineert op soortelijke dichtheid), de viscositeit van het mengsel en de duur van het centrifugeren. Ook de dikte van het laagje vloeistof onder het microscoopglaasje zou een rol kunnen spelen.
Van geen van deze variabelen is de waarde bekend dan wel het effect overwogen. Iedere bespiegeling over het resultaat is een slag in de lucht, een correcte bewijsvoering onwaardig. De onderliggende documentatie, als die er al was, is verloren gegaan.
Hoeveel koppen waren er eigenlijk zichtbaar?
In het arrest van Zutphen (2009) zijn de aantallen opgenomen:
monstername | type | Aantal | compleet |
buitenzijde vagina | wattenstaafje | 5 | 2 |
ingang vagina | wattenstaafje | 7 | enkele |
vagina | wattenstaafje | 5 | enkele |
anus (2x) | wattenstaafje | 10 | enkele |
baarmoedermond (2x) | objectglaasjes | 25 (of meer) | 'ook' |
Als we vervolgens o.a. het volgende citaat lezen:
Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 25 mei 2009 pagina 17:De discriminerende factor in dit bewijsmiddel is het tijdsverloop. Het lijkt wel, dat men zich niet realiseert, dat de bemonsteringen pas 20 uur na het delict zijn genomen en nog weer (24 uur) later pas zijn onderzocht. De resultaten van dit onderzoek dienen onderscheid te maken tussen een interval van - ik sla hier een slag naar - 40 of 60 uur. Er zijn twee mogelijke scenario's in het spel, het scenario van de verdediging begint zaterdagavond met seks tussen P2 en Christel. Het scenario van het OM begint 20 uur later, op zondagnamiddag met de verkrachting door P2.
Hoe verloopt de veroudering van het aangetroffen sperma in de diverse milieus? Ik tel vier verschillende mogelijkheden met verschillende omstandigheden:
zaterdagscenario | zondagscenario | |
uitwendige bemonstering (buiten de vagina) |
Van zaterdag tot zondagmiddag zaten de spermatozoïden redelijk veilig in de cervix. Daarna nog in cervix-slijm. | De spermatozoïden bereikten nooit de cervix. |
inwendige bemonstering (cervix) |
Van zaterdagavond tot de sectie op maandagmiddag zaten de spermatozoïden redelijk veilig in de cervix. Daarna nog in cervix-slijm. | Van zondagmiddag tot de sectie op maandagmiddag zaten de spermatozoïden redelijk veilig in de cervix. Daarna nog in cervix-slijm. |
Ondanks de slechte overlevingskansen in de vagina, leveren bemonsteringen hiervan nog indrukwekkende gegevens op (**):
Sperma heeft betere overlevingskansen in het cervix-kanaal of nog dieper, de uterus, dan erbuiten. Derhalve valt de tijdsfactor onder 2 in het niet bij de factoren 3 & 4 wat betreft de destructie van de spermatozoïden. Je kunt zelfs redeneren, dat het verblijf in de cervix, de kans vergroot, dat het sperma de volgende twee periodes overleeft; het cervixslijm kapselt de spermatozoïden in. Valt er daarna nog een scherp onderscheid te maken tussen de 40 uur buiten het lichaam in het schuld-scenario en de 60 uur inclusief 20 uur verblijf in het lichaam in het onschuld-scenatrio? Ik zeg 'vergeet het maar'.
De bemonstering van de baarmoedermond
(cervix) zelf leverde soms 25 (of meer) koppen
op. Waarom ineens zoveel meer, terwijl deze spermatozoïden
toch langer onderweg zijn geweest? Bedenk, dat sperma eerst wordt
gedoneerd in de vagina, een uiterst vijandig milieu in principe. De pH is
veel te laag voor de spermatozoïden om te
overleven. Maar de natuur heeft een trucje, de spermavloeistof bevat een
buffer, die de pH naar een normaal niveau tilt (7). Die buffer heeft maar
beperkte levensduur. Intussen komt er uit de cervix steun, er rolt een
vloeistof naar buiten, die de spermatozoïden
beschermen en een mogelijkheid bieden de cervix te passeren richting
baarmoeder. Die steun is overigens alleen te verwachten, indien de vrouw
ovuleert; anders vormt de cervix een blokkade. De viscositeit van het
zogenaamde sleepspoor (met spermacellen) wijst
erop, dat de omstandigheden voor het sperma OK waren. In de cervix en de
uterus zijn de spermatozoïden relatief veilig en
kunnen ze tot wel 5 etmalen overleven.(*)
Tegelijkertijd worden ze belaagd door leukocyten uit de omgeving, alsof er
een gewone infectie dreigt.
De vaginale bemonsteringen vertoonden aanzienlijk minder spermatozoïden
dan de bemonsteringen uit de baarmoedermond. Je mag dan speculeren, dat
het proces van veiligstelling van het de cervix binnengedrongen sperma
reeds gevorderd was. En juist dat gegeven pleit voor de versie van de
verdediging.
(*) Dit verklaart ook, dat wel is waargenomen, dat bevruchting van de eicel plaats vond vijf etmalen na de coïtus / inseminatie.
Vooruitzichten op (intact
ogende) spermacellen in twee scenario's, afhankelijk het
milieu, waarin de cellen tussentijds verkeerden. Rood is
vijandig en groen juist veilig. V = vagina. De grote blokken
representeren periodes van 20 -24 uur. Hoelang de werking van
de cervix-slijm buiten de cervix doorwerkte is geschat. Het
verblijf in de vagina telt eerder in minuten. Het
onschuld-scenario verklaart ook het redelijk grote aantal koppen. |
Idem, maar dan voor de
monsters die uit de baarmoedermond werden genomen. De
exposure aan een onveilig milieu is nu nog korter, waardoor er
veel meer koppen werden geteld. |
Ook zijn er aanwijzingen, dat spierbewegingen rond de baarmoeder de begeleiding van de spermatozoïden kunnen verbeteren - voorlopige onderzoeken van King et al. 2015 (***) suggereren een verbeterde sperma-opname bij het optreden van een orgasme. Het ligt voor de hand, dat dit alleen bij leven en welzijn kan plaatsvinden.
Gezien het bovenstaande is het logisch dat de deskundigen niet tot een eensluidend oordeel kwamen. Justitie trok de blinddoek over het hoofd en hakte de knoop door. Zonder argumenten.
Dat gebeurde voor de rechtbank van Zutphen dd. 9 oktober 2009.
Daarna volgde hoger beroep voor het hof van Arnhem. Het hof van Arnhem maakte in het arrest geen enkel woord vuil aan dit bewijsmiddel en viel geheel terug op het bewijsmiddel 'schone slip'. Daarmee negeerde het hof de aanwijzingen in dit bewijsmiddel, dat de versie van de verdediging de juiste was.
De verdediging argumenteerde, dat het op het dijbeen aangetroffen spoor deels uit cervix-slijm bestond op basis van goede argumenten (droogtijden). In dat geval was het natuurlijk uiterst relevant, dat in de bron van dit cervix-slijm - de baarmoedermond, ofwel het cervix
kanaal - juist veel koppen werden
aangetroffen, waarmee het argument, dat cervix-slijm in het spel was,
extra steun verwerft.
Dat de sperma-sporen dan oorspronkelijk a.h.w. waren ingekapseld en
'opgeslagen' in het cervix-kanaal - een bekend verschijnsel, zie hierboven
- gaf dan onmiddellijk ook meer duidelijkheid omtrent het niet aantreffen
van sperma-vloeistof in de slip - zie aldaar.
Door nu gewoon stommetje te spelen over het 'koppen tellen' vermeed het
hof de noodzaak zich uit te laten over de verminderde waarde van het 'de
schone slip bewijs'. Want het hof wilde maar al te graag P2 veroordelen,
blijkt uit alle omstandigheden (bijvoorbeeld de enorme terughoudendheid
nog eens de 'deskundigen' te horen).
Ook in cassatie maakte de AG Aben geen gewag
meer van dit bewijsmiddel.
En dat is niet in het voordeel van P2, omdat elementen van dit bewijsmiddel in combinatie met de aard van de vaginale fractie (cervix-slijm) ontlastend zijn voor P2, dan wel zijn versie van de gebeurtenissen in een gunstig daglicht plaatsen.
En dat mag natuurlijk niet gebeuren.
** Canadian Society of Forensic
Science Journal Publication details, including instructions for authors
and subscription information: http://www.tandfonline.com/loi/tcsf20
Providing Evidence Based Opinions On Time Since Intercourse (TSI) Based
On Body Fluid Testing Results Of Internal Samples Renata Dziaka, Linda
Parkera, Vanessa Collinsa & Sarah Johnstona a Centre of Forensic
Sciences, Biology Section, 25 Grosvenor St., Toronto ON, M7A 2G8
Published online: 22 Nov 2013.
*** Robert King ert al. Measuring
sperm backflow following female orgasm: a new method. Socioaffective
Neuroscience & Psychology 2016, 6: 31927 -
http://dx.doi.org/10.3402/snp.v6.31927.
SPERMASPOOR BOVENBEEN/BUITENZIJDE VAGINA (AWA#900) en SPERMASPOOR INGANG VAGINA (AWA #901)
Tijdens de inventarisatie van de stukken bleek dat het spermaspoor bovenbeen verschillende nummers heeft gehad. De vraag was of het wel echt sperma bovenbeen was of toch sperma ingang vagina. Uiteindelijk blijkt dat er wel verwisseling nummers is geweest. Deze verwisseling is van administratieve aard geweest. De sporen zelf zijn niet verwisseld.
Het spoor (AWA #900) lag op het bovenbeen, deels nog vloeibaar. Het sperma bevatte spermatozoa circa 5 tot 25 per gezichtsveld56. Het sperma was kort tevoren hier gedeponeerd. De deskundigen [..] en [..] van het NFI zeggen beiden dat het heel veel sperma is en dat het recent moet zijn gedeponeerd.
56 Aanvullend proces-verbaal van 27 januari 2009
p. 46, 47 NFI 9-8-1995
Verder bevindt zich bij de stukken een brief van [..], die ook concludeert dat het om een recent ejaculaat gaat58.
Het been van het slachtoffer was bedekt met een waxcoat. Op het slachtoffer lagen de spijkerbroek van het slachtoffer met daarin haar slipje. In spijkerbroek en in de slip zat geen sperma59.
Nadat dit sperma is gedeponeerd, heeft het slachtoffer niet (of nauwelijks) meer bewogen, gelet op de wijze waarop de druppel lag. Het was een druppel, al dan niet plat en geen spoor60.
60 Aanvullend proces-verbaal 18 december 2008, p 66 proces-verbaal van 19 juli 1995 opgemaakt door [..], die op 18 juli 1995 heeft gehoord de verbalisanten [..] en [..]: [..]:Tijdens het opsporingsonderzoek is het team er vanuit gegaan dat dit spoor zuiver was in die zin dat er geen vaginale epitheelcellen in waren aangetroffen. Zo stond dit genoteerd door het NFI61 en ook omschreven in eerder genoemde brief van [..] (zie noot 53).
Daaruit is vervolgens door de politie en mijzelf in eerste instantie de conclusie getrokken dat dit sperma niet in de vagina is geweest, maar rechtstreeks op het been moet zijn gedeponeerd op de plaats delict. Tijdens de behandeling ter zitting werd door de verhoren van de getuigen-deskundigen [..] en [..] duidelijk dat deze conclusie niet zo kon worden getrokken.
Zij zijn gehoord naar aanleiding van een rapport van [..], die de verdediging adviseert62. In dit rapport wordt terecht onder de punten 1.1 tot en met 1.3 onderbouwd dat de getrokken conclusies op dit punt niet juist zijn.
Het spoor is immers al na veiligstellen gesplitst in een sperma fractie en een vaginale fractie. In 199463 zijn beide fracties onderzocht met de toenmalige HLADQalfa methode. De vaginale fractie geeft een mengprofiel en de spermafractie een enkel profiel.
De deskundigen van het NFI geven aan dat omdat de vrouwelijke cellen er al zijn uitgehaald je niet zomaar op grond van het ontbreken daarvan in de spermafractie kunt concluderen dat dit een schoon spoor was en dus daarom niet in de vagina is geweest. Het tegendeel, namelijk dat er wel vrouwelijke cellen aanwezig zijn geweest, kan overigens ook niet worden beweerd aldus [..] en [..]64. Getuige deskundige [..], wiens bureau IFS voor het openbaar ministerie onderzoek heeft gedaan, was niet op de hoogte van deze scheiding tussen vrouwelijk en mannelijk materiaal. Hij heeft daarom zijn rapportage op dit punt bijgesteld in een aanvullend rapport van 8 juni 200965.
64 Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 18 mei 2009 op pagina 29: “Ik denk dat heel weinig mensen daar op grond van de onderzoeksresultaten zoals ze er nu liggen, enige verstandige dingen over kunnen zeggen. Doordat we die handicap hebben dat we heel moeilijk vaginale epitheelcellen kunnen aantonen met de lugolmethode”
65 Zie p. 12 ev.Wel blijft overeind staan dat in het autosomale profiel van dit spoor geen kenmerken werden aangetroffen van een andere man; alleen die van verdachte.
Van het spermaspoor bovenbeen is ook een mtDNA profiel gemaakt. Dit profiel is niet gelijk aan het mtDNA profiel van verdachte of slachtoffer66. Het is in het onderzoek niet duidelijk geworden van wie dit profiel kan zijn. De deskundigen zijn hierover ter zitting gehoord. [..]/[..] verklaren dat er juist bij spermasporen waarin naar zijn aard bijna geen mtDNA zit, bij vervuiling snel mtDNA van een ander boven kan komen. Dit kan van iedereen zijn, ook van de onderzoekers ter plaatse. Zeker gelet op het feit dat in 1994 nog niet werd gewerkt met beschermende kleding blijft deze mogelijkheid open.
[*]
Wat betreft het spoor ws. ing. Vag. het volgende: In maart 2008, toen de
sporen naar het LGC gingen voor onderzoek, bleek dit spoor te zijn
opgebruikt. Het rapport van het FLDO van 2 april 2002 geeft het laatste
onderzoek weer. Daaruit blijkt dat het autosomale profiel van dit
spermaspoor overeenkomt met dat van verdachte. Er is op 1 locus een
vermenging te zien, kan zijn met het DNA materiaal van het slachtoffer.
Van dit spoor [demo: AWA #901] werd in 1994 gerapporteerd dat het mtDNA profiel van het slachtoffer hier doorheen zat. In 2002 zie je bij dit spoor het zelfde mtDNA profiel als bij het spermaspoor bovenbeen, dus van een onbekende. Daarvoor geldt weer het zelfde verhaal als hierboven….
INWENDIGE SPERMASPOREN
(..)
Omdat op slip en spijkerbroek geen sperma zat, de spermadruppel op het bovenbeen van dezelfde donor is, en het om een in forensische termen behoorlijke grote hoeveelheid koppen/staarten ging71, is het aannemelijk dat deze sporen op de plaats delict zijn aangebracht.
71 P. 10:2.9 Tijdstip van de ejaculatie?
Justitie heeft sinds 1994 (minimaal 8 jaar lang!) volgehouden dat de spermadonor een ‘toevallige voorbijganger’ die voorafgaand aan delict zijn kruit heeft verschoten tijdens een vrijwillige vrijpartij. Ook het Gerechtelijk Lab ging er vanuit dat dit eerdere contact enkele dagen voor het delict had kunnen plaatsvinden:
Technisch coördinator Kroes, Hof Arnhem 27 juni 1995, p. 16:2.9.1 Geen sperma in de slip
[Demo: Opgenomen in de paragraaf 'De slip']2.9.2 Een relatief hoog aantal koppen per gezichtsveld [Demo: KPG]
Expertmeeting 22 december 2003, p. 553, map 2 eindproces-verbaal:
“3.3. forensische sporen:
Het onderzoek van de vagina en anus van Christel toonde de
aanwezigheid aan van sperma. Volgens de deskundigen (opmerking
raadsman: wie dan? Hoezo meervoud?) van het NFI (opmerking
raadsman: niet wordt aangegeven wie) bevatte het sperma een dusdanige
hoeveelheid zaadcellen dat het sperma op de
PD moet zijn geëjaculeerd.”
Requisitoir officier van justitie (p. 20), zij citeert professor Dr. Kloosterman van het NFI:
“het lijkt mij dat het beeld dat wij waargenomen hebben, ook microscopisch, dat de spermacellen met kop en met staart dat dat beter past in een recente donatie van die sporen op het lichaam dan wanneer ik zou moeten zeggen dat moet de avond van tevoren geweest zijn”
Professor Kloosterman, van het NFI blijkt in werkelijkheid een stuk
voorzichtiger. Bovendien betekent zijn voorzichtige
niet statistisch onderbouwde – inschatting dat het ‘beeld’ ‘beter past’
natuurlijk geenszins dat daarmee dus de zaterdagavond niet aannemelijk
is.
De voorzichtigheid van Kloosterman is verklaarbaar.
2.9.2.1 Is er een representatief beeld van de samenstelling van de oorspronkelijke vlek?2.9.2.2 Het brondocument bevat slechts een schatting
De bron voor het aantal KPG dat in deze zaak is waargenomen, is 1
A4tje (p. 808).
Het betreft een getypte notitie van Ir. H.J.T. Janssen, die hij
‘voor zichzelf’ heeft opgemaakt in 2002 (25 mei 2009, p. 2). In de
notitie heeft Janssen een aantal getallen genoteerd (5, 7, 10,
respectievelijk 25 KPG). Het gaat hier niet om een nauwkeurige
telling, maar om een schatting (Ing. Eikelenboom t.t.z. p. 23). Een
nauwkeurige telling is in de forensische praktijk ook niet nodig.
Immers, het aantal KPG wordt uitsluitend bekeken om in te schatten
of de bemonstering voldoende spermacellen
bevat voor een succesvolle DNA-analyse.
Janssen heeft destijds ook niet zelf het aantal KPG geteld.
Bovendien heeft hij niet verklaard wat zijn bron is geweest.
Eikelenboom vermoedt (zie zijn rapport van 30 januari 2009) dat
Janssen zich heeft gebaseerd op gegevens uit de oorspronkelijke
waarnemingsbladen. Helaas zijn de oorspronkelijke waarnemingsbladen
zoekgeraakt (!). Daardoor kan de juistheid/nauwkeurigheid van de
oorspronkelijke schatting niet meer worden gecontroleerd.
(onduidelijk is bijvoorbeeld of de genoemde schattingen een
afronding naar beneden of een afronding naar boven betreffen). Ook
de juistheid van de notitie van Janssen kan dus niet meer worden
gecontroleerd, hetgeen temeer klemt nu de notitie onnauwkeurig lijkt
te zijn opgemaakt (voorbeeld: “in het kruis van het slipje zitten
enkele slipjes”).
Helaas, de oorspronkelijke objectglaasjes zijn vernietigd (aldus Dr. Bauer van het NFI op 25 mei jongstleden ter terechtzitting, p. 8).
2.9.2.3 Afnamesnelheid is in zedenzaken niet nauwkeurig vast te stellen
De gemiddelde NFI-medewerker krijgt ongeveer 1 op de 25 binnenkomende zaken (waaronder zedenzaken) op zijn bureau ter verdere behandeling (Proces-verbaal t.t.z. d.d. 25 mei 2009, dr. H.N. Bauer, p. 19). Hieruit volgt dat een gemiddelde NFI-medewerker 1 op de 25 binnenkomende zedenzaken ‘doet’. Slechts een beperkt deel van de binnenkomende zedenzaken is ook een moordzaak. Hieruit volgt dat de gemiddelde NFI-medewerker in beginsel alleen zicht heeft op de feiten in 1 op de 25 zedenzaken/moordzaken. De overige 24 worden door andere NFI-medewerkers behandeld.
De door uw rechtbank gehoorde (voormalig) NFI-medewerkers hebben verklaard dat tussen NFI-medewerkers onderling geen systematische uitwisseling van relevante gegevens plaatsvind en dat de relevante gegevens van de afzonderlijke zaken niet worden bijgehouden (Proces-verbaal t.t.z. d.d. 25 mei 2009, dr. H.N. Bauer, p. 19; proces-verbaal t.t.z. d.d. 25 mei 2009, ir. Janssen, p. 40).
Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat de gemiddelde NFI-medewerker geen (betrouwbaar) zicht heeft op alle relevante gegevens van alle binnengekomen zedenzaken (tevens moordzaken). Er zijn eenvoudigweg bij het NFI geen betrouwbare empirische gegevens beschikbaar. Kloosterman p. 27, 18 mei 2009: Bij het NFI is dat nooit systematisch “gescoord”.
Begrijpelijk dat geen enkele door uw rechtbank gehoorde deskundige (behalve misschien de adviseur van justitie, Ing. R. Eikelenboom) een harde uitspraak aandurft over het tijdsverloop sinds de ejaculatie van P..
In het dossier bevinden zich overigens wel betrouwbare empirische gegevens. Het gaat om de resultaten van wetenschappelijke, systematische, empirische onderzoeken naar het aantal te verwachten koppen per gezichtsveld in forensische context.
Dr. Faugno AANVULLEND PROCES-VERBAAL 17 december 2008, , p. 135
e.v.:
AG Van der Neut heeft in 2002 een aantal vragen gesteld aan Dr.
Diana Faugno, district Director van Forensic Health Services,
waaronder de vraag:
“hoelang blijven spermatozoa in de
vagina”.
Het antwoord luidde:
“dit is kenmerkend meer dan 24 uur of
enkele dagen”.
Bij het antwoord voegt Dr. Faugno een overzicht van een aantal studies naar de hoeveelheid aangetroffen zaadcellen in de vagina/anus afgezet tegen tijdsverloop, één en ander in de forensische context (zie p. 135 bovenaan “chapter 5/physical evidence in sexual assault cases).
(tabel met uitslagen:
P. 135:
Bashinsky (1987):
onbeweeglijke spermacellen in lichaam van
(levende) zedenslachtoffers:
vagina: 72 hrs.
Anus: variabel (minder dan vagina)
P. 136:
Tucker et al (1990)), review of literature:
onbeweeglijke sperma in:
vagina binnen 24 hrs: 100% recovery.
Rapport Dr. M.J. Blom, deskundige van de verdediging, d.d. 9 mei
2009. Verwijzing naar: Allard c.s. (punt 1.4):
Meer recent is een Engels, grootschalig systematisch, empirisch
onderzoek gedaan in 3400 (!) zedenzaken (geen moordzaken!) naar de
aanwezigheid van zaadcellen.
De desbetreffende rapportage (Allard c.s.) is gevoegd bij de
processtukken.
De onderzoekers hebben (uitvoerig gedocumenteerd) in kaart gebracht
welke invloed tijdsverloop kan hebben op de afname van de
hoeveelheid zaadcellen bij (levende) slachtoffers van een
zedendelict.
Belangrijkste conclusie: naarmate de tijd voortschrijdt neemt het aantal KPG (met of zonder staart) af. De variatie is echter heel groot en de extremen die afwijken van het gemiddelde, zijn niet in kaart gebracht.
Helaas blijkt uit het rapport niet wat in ieder van de 3400
zedenzaken de exacte (forensische) context is geweest.
In ieder geval kan uit de testuitslagen worden afgeleid dat bij
zedenmisdrijven (dus in de forensische context) één à anderhalve dag
na ejaculatie nog steeds maximale hoeveelheden KPG worden
waargenomen (met of zonder staart).
De onderzoekers hebben naar aanleiding van hun bevindingen een
voorzichtige “richtlijn” opgesteld. Met deze richtlijn kan een
(grove) inschatting gemaakt worden van het vermoedelijke tijdstip
van de ejaculatie.
Vanzelfsprekend adviseren de rapporteurs om bij het toepassen van de
richtlijn in de praktijk rekening te houden met de omstandigheden
(“circumstances”) van de specifieke zedenzaak. In de zaak P. moet
bijvoorbeeld rekening gehouden worden met het feit dat de afname van
de hoeveelheid zaadcellen nog verder is
vertraagd doordat de zaadcellen zich (met
en zonder staart) in een dood lichaam hebben bevonden.
Ir. H.J.T. Janssen, op 25 mei jongstleden ter zitting:
Helaas is er geen enkele deskundige die iets verstandigs kan zeggen over de precieze afnamesnelheid bij een dood slachtoffer, laat staan in deze zaak.
De algemene conclusie moet luiden:
Dr. Bauer, gepromoveerd medisch-biologe en deskundige bij het NFI,
t.t.z. d.d. 25 mei 2009:
“Dat is iets waar heel lastig een hele stellige uitspraak over te doen is.” (p. 10)
“Getuige Bauer: (...) Dus er is wel een relatie, alleen kan je geen harde grenzen trekken. Voorzitter: U zegt: je kunt geen harde grenzen trekken. Kun je die ook niet trekken bij een paar dagen of een dag, 2 dagen of 3 dagen? Getuige Bauer: Nee dat is heel lastig. (...)” (p. 11)
“(...) daar kun je geen tijdsbestek aan koppelen (...)” (p. 11)
Voorzitter vraagt naar conclusie m.b.t. tijdstip spermadonering op basis van aantal KPG:
“Nee dat is niet mogelijk.” (p. 12)
“(...) dat is van zoveel factoren afhankelijk, daar valt gewoon geen strakke grens voor op te stellen.” (p. 13)
“Officier van justitie: [veel KPG] Kunt u daar wel andere consequenties uit trekken? Getuige Bauer: Anders dan dat er veel sperma aanwezig geweest is niet, nee.” (p. 18).
2.9.2.4 Aanvangshoeveelheid in deze zaak is onbekend
Niemand weet hoeveel zaadcellen P. op zaterdagavond 8 januari 1994
in Christel A. kan hebben achtergelaten.
Feit is dat een gemiddeld ejaculaat van een gezonde man honderden
miljoenen zaadcellen bevat, terwijl niemand iets zinnigs kan zeggen
over de hoogst mogelijke hoeveelheid zaadcellen per ejaculaat.
Bovendien moet in deze zaak, gelet op de stelling dat Christel en P.
ruim twee uur seks hebben gehad op zaterdagavond, rekening gehouden
worden met de aanwezigheid van voorvocht (voor én eventueel na de
ejaculatie) met daarin nog meer zaadcellen.
2.9.2.5 De niet-forensische context
De ervaring/deskundigheid van de in deze zaak door uw rechtbank gehoorde deskundigen ziet uitsluitend op de forensische context.
In een (gemiddelde) zedenzaak zal de verkrachter na ejaculatie
direct maken dat hij wegkomt en zal het slachtoffer zo snel mogelijk
opstaan en zich verschonen, hulp zoeken, aangifte doen etc.. Door de
zwaartekracht zal vervolgens een groot deel van het ejaculaat uit
haar vagina lopen, terwijl het slachtoffer vervolgens
in de regel
haar uiterste best zal doen om het restant van het ongewenste sperma
van haar verkrachter zo snel mogelijk en zo grondig mogelijk uit
haar lichaam te verwijderen.
P. stelt in deze zaak dat helemaal geen sprake is van een forensische context. Immers, hij stelt dat sprake is geweest van vrijwillige gemeenschap (de avond ervoor)!
Bij vrijwillige gemeenschap liggen de zaken heel anders dan in de
forensische context. Immers, na ejaculatie zullen de man en de vrouw
– in de regel
nog even willen uitrusten c.q. ‘nagenieten’. Indien de vrouw blijft
liggen tijdens dit nagenieten, dan heeft de zwaartekracht niet of
nauwelijks invloed op de inhoud van de schede. De zaadvloeistof met
daarin de zaadcellen loopt dan niet dan
wel beduidend minder uit haar vagina. Zoals professor Eskes al
aangaf: zaadvloeistof in een vrouwenlichaam is binnen een half uur
gereduceerd tot hooguit 1 ml en kan dan niet meer uit het lichaam
lopen of worden versleept. (rechtlijnig geredeneerd zal het
zaadvloeistof na een kwartier tot de helft zijn gereduceerd etc.).
De zaadcellen (‘sec’) verdwijnen niet en
blijven dan (tot dagenlang) in het lichaam achter en kunnen dan
hooguit nog worden versleept – aldus Eskes – in het vaginaal vocht.
De vrouw houdt in de niet-forensische context dus veel meer ‘koppen’
in haar lichaam vast.
Een ding is zeker: uit niets blijkt dat ook maar één van de door
justitie opgevoerde deskundigen enige deskundigheid heeft omtrent
het aantal KPG in een niet-forensische context.
Conclusie: het is zonder meer duidelijk dat in een (gemiddelde)
zedenzaak (gemiddeld gesproken) minder sperma c.q. een (beduidend)
lager aantal KPG zal worden aangetroffen dan in een (gemiddelde)
niet-zedenzaak.
Wat ook zeker is, is dat Christel en P. die zaterdagavond meer dan voldoende tijd hadden om liggend na te genieten.
2.10 Conclusie omtrent het sperma: donatie op zaterdagavond is mogelijk!
De spermasporen blijken geen van allen spermasporen te zijn. Het blijkt om mengsporen te gaan. Zaadcellen, allen vermengd met vrouwelijke cellen, hoogstwaarschijnlijk cervixslijm uit de vagina van het slachtoffer. Al die mengsporen kunnen verklaard worden door één enkele ejaculatie, mogelijk nog vermeerderd met zaadcellen uit voorvocht. Het is zeer wel mogelijk dat die ejaculatie van zaterdagavond is geweest.
67. Uit de verklaringen van de deskundigen Janssen en prof. dr.
A.D. Kloosterman, biologisch sporen
en DNA-onderzoeker bij het NFI, alsmede uit de verklaring van
Eikelenboom, die ieder voor zich hebben verklaard ervaring te hebben
in talloze zedenzaken95, en van de deskundige drs. H.N.
Bauer, wetenschappelijk onderzoeker bij het NFI, blijkt dat deze
waargenomen hoeveelheden sperma binnen de forensische context
gekwalificeerd kunnen worden als "heel veel" sperma96.
68. Janssen heeft ter terechtzitting verklaard: "In de meeste
gevallen
wat ik me zo herinner
kom je 0 tot 2 koppen per gezichtsveld
tegen. En wanneer je inderdaad veel meer vindt, 5 of zelfs, wat we
hier ook gezien hebben, 10, (...) dan vinden wij dat een behoorlijke
hoeveelheid sperma." 97. Ook heeft hij verklaard: "25 koppen per gezichtsveld is toch heel heel erg
veel."98.
Voorts heeft Janssen verklaard dat hoe meer koppen met staarten men aantreft, hoe beter dat past bij een recente gemeenschap, omdat spermastaarten door wrijving loslaten. De kans dat je nog staarten aantreft, wordt steeds kleiner naarmate de gemeenschap langer geleden is.99 Naar zijn indruk passen de waargenomen aantallen spermacellen al of niet met een staart per gezichtsveld, meer bij een recente donatie van sperma. Een dergelijk beeld verwacht hij niet bij een geslachtsgemeenschap die de avond voor het delict zou hebben plaatsgevonden.100 Hij verklaart in deze conclusie gesterkt te worden door het ontbreken van spermasporen in de slip, mede afgezet tegen de waargenomen hoeveelheden spermakoppen in de spermamonsters, die hij verwacht zou hebben als de gemeenschap de avond te voren zou hebben plaatsgevonden.101
74. De door de verdediging gememoreerde verklaringen bij het gerechtshof te Leeuwarden in 2002 van Van Seumeren en Barten leiden niet tot een ander oordeel. Zij doen als respectievelijk uroloog en gynaecoloog met een ander doel en volgens een geheel andere werkwijze waarnemingen met betrekking tot spermacellen, dan binnen een forensische context het geval is.112
75. De verdediging heeft nog een rapport van dr. M.J. Blom113, forensisch adviseur, naar voren gebracht, waarin verwezen wordt naar een tabel uit een publicatie van Allard114. Op grond van deze tabel worden door de verdediging conclusies getrokken met betrekking tot de tijd die verstreken is sinds de ejaculatie, op basis van de hoeveelheid aangetroffen spermacellen. De rechtbank overweegt dat zij de conclusies die de verdediging trekt, niet zonder meer kan teruglezen in die publicatie. Naar het oordeel van de rechtbank is de betreffende tabel onvoldoende concreet. Daarbij komt dat Janssen ter terechtzitting, ook nadat hij geconfronteerd was met de door de verdediging overgelegde publicatie, is gebleven bij zijn conclusie dat de in deze zaak aangetroffen hoeveelheden sperma(koppen al dan niet met staart) meer passen bij een recente donatie van sperma, dan bij een geslachtsgemeenschap de avond voor het delict.115
76. De verdediging heeft verder nog aangevoerd dat niet duidelijk is wat de samenstelling van de vlek op het bovenbeen was. Volgens de verdediging is dit relevant voor de betekenis die aan de waarneming en beschrijving van het spoor moet worden toegekend, rekening houdend met factoren als vervloeiing en droogtijd.
Naar het oordeel van de rechtbank stuiten deze verweren af op het volgende. Op de vraag waaraan de hoeveelheid sperma wordt afgemeten, is het antwoord van Janssen: "Maar wij baseren het puur en alleen op het aantal spermakoppen of volledige spermatozoa die wij zien in een microscooppreparaat. Zien wij er veel, dan noemen wij dat wij veel sperma hebben. Zien wij er maar enkele, dan hebben we weinig sperma."116 En: "Ik denk dat het aantal spermacellen wat je waarneemt, dat dat toch voornamelijk afhangt van het tijdstip tussen de gemeenschap en het moment van monstername. Hoe langer je wacht, hoe meer de verhouding gaat schuiven; van veel sperma en weinig vaginale cellen naar meer vaginale cellen en minder spermacellen."117.
Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat de samenstelling van de vloeistof waarin de spermacellen worden waargenomen, niet relevant is voor het vaststellen van het tijdstip van donatie. Daarvoor is het aantal waargenomen spermakoppen, al dan niet met staarten, van belang. Onder die omstandigheden behoeft de door de verdediging opgeworpen discussie over de samenstelling van de vlek op het rechterbovenbeen (zaadvloeistof en/of vaginaal vocht met spermacellen) en de mogelijke consequenties daarvan voor de droogtijd, geen zelfstandige bespreking meer.
78. Naar aanleiding van de verklaringen van genoemde deskundigen op basis van het concreet in deze zaak aangetroffen hoeveelheid sperma(koppen al dan niet met staarten), in combinatie met het ontbreken van spermasporen in de slip van het slachtoffer, komt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van een ejaculatie op zondag 9 januari 1994. Nu het sperma in de sporen afkomstig is van verdachte, luidt tevens de conclusie dat verdachte de dader is van de verkrachting van en moord op het slachtoffer.