In 2002 werd een DNA-match vastgesteld tussen P2 en de bemonstering van een klein bloedvlekje aan de binnenzijde van de spijkerbroek van Christel. De positie wordt beschreven als "Aan de binnenzijde van de spijkerbroek op de overgang van de linkerbil naar het linkerdijbeen" en "ca. tien centimeter lager dan het onderste uiteinde van de kontzak" (*). Voordien was de broek al teruggestuurd aan de familie (?!). Dat dit bewijsmiddel toch werd gebruikt in de bewijsconstructie tegen P2 demonstreert, hoe wanhopig het OM en de rechtbanken op zoek waren naar een sluitende bewijsvoering tegen P2.
In de stukken wordt niet duidelijk, of het een enkelvoudig, of een gemengd profiel betreft, in het laatste geval dan natuurlijk gemengd met het profiel van Christel.
Zo ontstaan twee eenvoudige alternatieven:
![]()  | 
          ![]()  | 
        
| In 2006 voerde het NFI in het
              kader van de Deventer Moordzaak een groot onderzoek uit naar
              bloedvlekken op de blouse van het slachtoffer. De vlekjes op een
              schone ondergrond analyseerde ik in het volgende rapport: EvaluatieNFI2006.pdf | 
          Bloedvlekjes tot 3 mm2 leverden
              nooit een (bruikbaar) DNA-profiel op. De gebruikte kit was
              hetzelfde als in PuttenII. Het bloedvlekje in de spijkerbroek was
              ongeveer 0,8 mm2 groot. | 
        
Zo'n bloedvlekje was in het NFI-onderzoek 2006 (in Deventer Moordzaak) véél te klein om DNA-sporen te genereren. In 2006 werd bij het NFI SGM-plus gebruikt. De spijkerbroek werd al in 2002 onderzocht, toen was SGM-plus daar ook al in gebruik.
   | 
          
             Daar komt nog eens bij, dat aan de
              buitenzijde van de broek ook een profiel
              van P2 werd vastgesteld, nu bij de rechter bil. Zijn DNA zat dus
              niet exclusief op de plaats van het bloedvlekje. Waar het allemaal
              precies voorkwam, valt op basis van het dossier niet vast te
              stellen, temeer, omdat de chain of custody
              was onderbroken - de broek was een tijdlang opgeslagen bij de
              familie (???!!!). Zijn spermacellen, maar ook wellicht zweetcellen
              (zweethandjes) kunnen spoor 2 hebben veroorzaakt. Maar dan kan op
              dezelfde manier ook spoor 1 tot stand zijn gekomen. Of de
              bemonstering(en) via knippen tot stand kwam(en), staat niet eens
              in de stukken. Als er geknipt was, dan is de aankondiging, dat het
              eerste spoor van de binnenzijde van de
              broek stamde sowieso een slag in de lucht. Spijkerbroekenstof is
              naar mijn stellige indruk altijd enkelvoudig. Werden de sporen met
              een wattenstaafje of een folie verkregen, dan mag men zich
              afvragen, of daarmee wel - oude - bloedsporen kunnen worden
              bemonsterd. 
             Conclusie op dit moment: dit
              spoor draagt niet bij tot bewijs. Meer houvast zou een
              mtDNA-onderzoek aan dit spoor geven. Als P2 toch ander
              DNA-materiaal dan zijn spermacellen zou hebben achtergelaten, dan
              zou zijn mtDNA-profiel moeten worden aangetroffen. En dan nog kan
              het DNA ook van zweethanden afkomstig zijn. 
           | 
        
Nog een nagekomen observatie n.a.v. (pleitnota Zutphen):
Het bloedvlekje brengt Ing. R. Eikelenboom in 2009 tot de volgende stelling: Criminalistisch rapport 30 januari 2009, p. 21/86: “De dader is met bebloede handen in contact geweest met de broek van het slachtoffer toen deze tijdens de verkrachting werd verwijderd. Dit bloedvlekje is bemonsterd.”
Je kunt je er van alles
        bij voorstellen. Maar je zou dan toch op zijn minst verwachten, dat het
        bloed dan van het slachtoffer zou zijn geweest.
      
En een dergelijke substantie moet dan onvermijdelijk uit de vagina zijn versleept. Er was dus een eerder sexueel contact van Christel Ambrosius met degene die ook een aantal haren en een bloedvlekje als sporen heeft achtergelaten.
18. In de vagina van C.A. en op haar rechter bovenbeen is materiaal aangetroffen dat sperma bevat. Het DNA van dit sperma stemt niet overeen met het DNA van het sperma van de vier oorspronkelijke verdachten.
Op het lichaam van C.A. werden hoofd-, lichaams- en schaamharen aangetroffen, die niet van haar afkomstig zijn. Aan de hand van mitochondriaal DNA-onderzoek is - afgezien van de hiervoor reeds besproken schaamhaar - met zekerheid komen vast te staan dat deze haren niet afkomstig zijn van H.d.B.of W.V..
Het op de spijkerbroek van C.A. aangetroffen
        celmateriaal is evenmin afkomstig van H.d.B.of W.V.. Dit geldt
      ook voor het tandje dat in haar nabijheid is gevonden.
    
 1. BLOEDVLEKJE SPIJKERBROEK (ASA#967#1) 
      Dit spoor is tijdens forensisch onderzoek uitgevoerd in januari/februari
      2002 veiliggesteld. Het zat aan de binnenzijde van de door het slachtoffer
      gedragen spijkerbroek ter hoogte van de linkerbil. Dit spoor is door het
      NFI in 2002 onderzocht en komt volledig overeen met het autosomale profiel
      van verdachte36. Ook in maart 2008 is dit spoor door het LGC onderzocht en
      het komt volledig overeen met het autosomale profiel van verdachte op 16
      posities. Ook het Y-chromosomale profiel komt volledig overeen met dat van
      verdachte37. 
Samenvatting van de voorgaande opsomming is dat zeven maal op en in het lichaam van het slachtoffer spermasporen van verdachte, op de kleding van het slachtoffer een bloedvlekje van verdachte en onder de nagels van het slachtoffer ook materiaal waaronder bloed van verdachte is aangetroffen. Aan de buitenzijde van de spijkerbroek is ook materiaal aangetroffen dat van verdachte kan zijn; het betreft een Y chromosomaal profiel. Er is een aantal haren aangetroffen die niet van verdachte of het slachtoffer kunnen zijn. Onderzoek aan het muntje leverde niets op. Op de spijkerbroek van het slachtoffer is op twee plaatsen materiaal van [..] aangetroffen en in het huis van oma op enige afstand van het lichaam van zijn zus lag op de vloer van de woonkamer een melktandje van hem.
3.2 Het bloedvlekje in de spijkerbroek van het slachtoffer
(..)
Map 1 Eindproces-verbaal, rapport Eikelenboom 5 april 2002 (NFI), p. 257:
 “Bloed Op 8 en 11 februari 2002 heeft op
        het NFI het onderzoek naar biologische sporen plaatsgevonden. Hierbij
        werd de kleding en het mes van het slachtoffer minutieus onderzocht op
        de aanwezigheid van celmateriaal.” 
      
“Overig celmateriaal Bij het onderzoek naar aanraaksporen is gekeken naar plaatsen op de broek waar een dader de broek mogelijk beetpakt om deze bij een onwillig slachtoffer uit te trekken”
Blijkens p. 259 zijn vanuit deze hypothese bemonsterd, de knoop, het lipje boven het knoopsgat, de verkreukeling in de tailleband links van het knoopsgat en de tailleband rechts van de knoop.
“Verder werden op de spijkerbroek geen andere plaatsen aangetroffen waar het nemen van een DNA monster zinvol werd geacht.”
Map 1, eindproces-verbaal p. 258 (rapport NFI 5 april 2002, opgemaakt door Richard Eikelenboom).
“Spijkerbroek [ASA967] Bloed: 37 Aan de binnenzijde van de spijkerbroek [ASA957] is ter hoogte van de ‘onderkant van de linkerbil’ [ASA967] # 1 met een diameter van circa 1 mm waargenomen. Hoe en op welk tijdstip dit bloedvlekje op de spijkerbroek terecht is gekomen, kon niet worden vastgesteld (zie foto van broek op p. 258).”
Proces-verbaal zitting Hof Leeuwarden, d.d. 8 april 2002: De heer A.D. Kloosterman, gerechtelijk deskundige:
“Van de plaats waarin de spijkerbroek die
        door het slachtoffer is gedragen een minuscuul klein bloedvlekje
        is aangetroffen, is ook een kleurenfoto gemaakt. Wij hebben er geen
        verklaring voor, hoe dat bloedvlekje daar is
        gekomen, want het is alleen maar een vlekje”. 
      
"Degene die gemeenschap met het slachtoffer heeft gehad, zou zich mogelijk kunnen hebben verwond. Het was echter maar een heel klein beetje bloed, dus het gaat niet om een ernstige verwonding. Er kan niet worden vastgesteld hoe dat bloed op die broek is terechtgekomen, of van welk lichaamsdeel het bloed afkomstig moet zijn.(…)."
Map 2, eindproces-verbaal rapportage expertmeeting 2003, p. 554:
“Aan de binnenzijde van de spijkerbroek op de overgang van de linkerbil naar het linkerdijbeen is in 2002 een kleine hoeveelheid bloed aangetroffen (vlekje) die in 1992 niet is waargenomen. Het onderzoek is uitgevoerd nadat de broek in eerste instantie terug was gewezen aan de familie en enige jaren in een kartonnen doos bewaard is gebleven. Het bloed is afkomstig van dezelfde man als van het sperma.”
Het bloedvlekje brengt Ing. R. Eikelenboom in 2009 tot de volgende stelling: Criminalistisch rapport 30 januari 2009, p. 21/86:
“De dader is met bebloede handen in contact geweest met de broek van het slachtoffer toen deze tijdens de verkrachting werd verwijderd. Dit bloedvlekje is bemonsterd.”
3.6 Conclusie omtrent de overige sporen
Het zogenaamd “overweldigende” sporenbeeld van P. bestaat feitelijk uit de restanten van 1 ejaculatie, 1 onbestemd bloedvlekje van ongeveer 1 mm en enkele onbestemde cellen van P. onder een nagel. Hierna zal met kracht van argumenten uiteengezet worden dat de verklaring van P. voor dit “overweldigende” sporenbeeld “minst genomen volstrekt geloofwaardig is”.