DNA

Er is nogal wat DNA gevonden. Omdat de veroordeelde P2 volgens eigen zeggen geslachtsgemeenschap met het slachtoffer had gehad, is zowel in zijn versie van de gebeurtenissen, als die van het OM de aanwezigheid van zijn DNA niet vreemd. Het is op allerlei plaatsen gevonden, maar niet in de slip. Maar daarover in één van de volgende paragrafen meer. Het gaat om 'gewoon' autosomaal DNA, Y-str DNA. En mitochondriaal DNA. Over de laatste soort handelt de volgende paragraaf.

Deze paragraaf poogt een inventaris te maken van de gevonden sporen en daar enige ordening in te brengen. Dat valt op zich niet mee, omdat er heel veel documentatie is vernietigd. Jawel, de Puttense Moordzaak is altijd omstreden is geweest, dus was er nooit reden om de schepen achter zich te verbranden. Deze vernietiging was dus duidelijk een kwaadwillige actie, om een fait-accompli te bewerkstelligen.


Het overzicht?

Het requisitoir van de de OvJ in Zutphen lijkt het beste uitgangspunt. Speculaties omtrent de aard van de sporen zijn weggelaten of geaccentueerd. Met DNA-onderzoek valt dit namelijk niet vast te stellen. Indien een ander onderzoek wel iets vindt, is het nog steeds niet zeker, of daarmee hetzelfde soort spoor werd onderzocht; voorbeelden zijn de bloedvlekjes op de spijkerbroek en onder de nagels. Die kunnen gewoon van het slachtoffer zijn. Soms is de tekst niet eenduidig. Waar de tekst onvolledig blijkt, is teruggegrepen op Derksen. Hierin wordt ook duidelijk, dat het onderzoek naar de aard van de sporen niets opleverde. Voorts is de tabel gecompleteerd met een gegeven uit de pleitnota Zutphen.

Positie en aard autosomaal Y-str mtDNA noten
SPOOR BOVENBEEN/BUITENZIJDE VAGINA (AWA#900) +P2 -CA +P2 -P2 -CA +16221T Het spoor was vooraf gesplitst; in het tweede deel: +CA autosomaal
SPOOR INGANG VAGINA (AWA#901) +P2 +/-CA
+16221T
BAARMOEDERMOND (ws bmm 1 + 2) +P2
+CA
ANUS (ws anus 1 en 2), +P2
+P2 +CA
VAGINA (ws vag) +P2
+P2 +CA





GEKNIPTE NAGELS SLACHTOFFER (SVO 227a/228a) +P2 +CA +P2






HAAR #15 (aangetroffen op trui SVO 207)

+CA +16221T
HAAR #17(SVO 219) hals CA

+CA +16221T

HAAR #22, gekamd uit schaamhaar CA -P2 +P2 +CA
HAAR #35 (schaamhaar op trui)

+
onbekende
HAAR #68 (trui) + -CA

+CA
kan van oma zijn (mtDNA identiek)
HAREN #42, #70 (blouse, wax-coat)


+CA
kan ook van oma zijn
HAREN #53, #56, #64, #78


-CA ++
steeds andere onbekende mengprofielen; kennissen van oma?





BLOEDVLEKJE[?] SPIJKERBROEK (ASA#967#1) +P2 -CA?
+P2
?
Zie de paragraaf hieraan gewijd
CONTACT[?]SPOREN SPIJKERBROEK (ASA#967/IFS#01b)
+P2
Idem; waarom er sprake is van contactsporen wordt niet duidelijk
CONTACT[?]SPOREN SPIJKERBROEK (ASA#967/IFS#02?)
-P2
Onduidelijke beschrijving
CONTACT[?]SPOREN SPIJKERBROEK (ASA#967#3#4#5) +broer ?
Spijkerbroek was intussen aan de familie teruggegeven
HALS TRUI (ASA969IFS#4#5#6#7) +?


'enige kenmerken', zonder vermelding of deze passen in het profiel van P2
ONDERKANT MOUWEN VAN DE TRUI SLACHTOFFER (ASA969IFS#1#2#3) +?


Idem





KRAAG WAX-COAT + +?

Vermoedelijk -P2, 4 kenmerken behoudens XY





SLIP +?

Vastgesteld door Mr. Knoops, ondervraging NFI-medewerkster - 2002

(P2 is de verdachte, CA het slachtoffer).


Een daderspoor?

Rechtbank Zutphen uitspraak 09-10-2009. Uit het sectierapport zakelijk weergegeven:
De letsels aan de hals, met plaatselijk huidafschaving, alsmede de breuk van de linker grote hoorn van het strottenhoofd werden veroorzaakt door inwerking van uitwendig mechanisch snoerend geweld aan de hals.
Uit de pleitnota Zutphen (pag 49):
betreffende het ribbelvormige letsel in de nek stelt dr. Botter [patholoog anatoom NFI] dat de streepvormige letsels in de hals en in de kraag van de waxcoat overeenstemmen qua afmetingen. Om met een dergelijke zachte kraag ontvellingen en roodheid te kunnen veroorzaken is forse krachtinwerking noodzakelijk

(..)

De waxcoat is helaas niet meer volledig te onderzoeken. De waxcoat is beschimmeld teruggekomen van de familie A.. 91
Op 6 mei 2008 legt criminaliteitsanalist H.A. Harsema zijn bevindingen naar aanleiding van een onderzoek van het (oude) politiedossier met betrekking tot het forensisch onderzoek vast in een (vertrouwelijk) rapport. P. 15:, map 2, pagina 736:

“In rapportage 94.01.11.025/A34 d.d. 21 oktober 2003 wordt aangegeven dat van de kraag van de waxcoat ASA 968 van het slachtoffer geen DNA-profielen zijn verkregen. Het formulier met de DNA-bepaling van de waxcoat in map 10, onder punt 4, laat echter de volgende waarden zien: XY, 14-15, 29-30.” 

De kraag van de waxcoat bevat dus een aanraakspoor van een man, terwijl P. als donor van dit spoor is uitgesloten, gelet op zijn autosomale DNA-profiel! Dit is in het bijzonder opmerkelijk omdat de jas alleen werd gedragen door Christel en haar moeder.

Analyse:

Uit het kenmerk "94.01.11.025/A34 d.d. 21 oktober 2003" maak ik op, dat het onderzoek aan zaak 94.01.11.025 op 21 oktober 2003 is uitgevoerd of gerapporteerd. Het zal deel hebben uitgemaakt van het zogenaamde PUMO II onderzoek. In dit onderzoek werd ook nieuw onderzoek aan het zogenaamde bloedvlekje uitgevoerd (zie de paragraaf, hieraan gewijd). Dit onderzoek is dus uitgevoerd met ABI SGM-Plus en de genoemde gegevens betreffen dan de gevonden markers in de 'green lane': Amel, D8S1179 (range: 8-18), D21S11 (range: 27-33.2).

Het XY-kenmerk geeft uiteraard aan, dat het een mannelijk profiel betrof. De voorkomens van de laatste vier markers zijn:

Kenmerk positie frequentie
D8S1179 14 0.18

15 0.102
D21S11 29 0.223

30 0.271

Deze combinatie van kenmerken komt bij 1,1 ‰ van de Nederlandse mannen voor. Volgens de opgave van de raadsman van P2, zit P2 daar niet tussen. Het gaat hier om een spoor, dat is afgenomen van het object, waarmee de verwurging kan hebben plaatsgevonden. Een handeling, die veel kracht vergt (het strottenhoofd is gebroken), waardoor de kans dat DNA-sporen worden overgedragen groter is.

Voor het overige is het natuurlijk merkwaardig, zo niet onwaarschijnlijk, dat alleen de 'green lane' gegevens opleverde en ook nog eens, dat deze gegevens op zo'n merkwaardige manier werden geregistreerd. Alsof het niet bekend mocht worden. Nog merkwaardiger wordt het, als je beseft dat het verkregen extract ook nog onderzocht had kunnen worden op zgn. Y-str DNA, een methode die veel gevoeliger is. Dit is kennelijk niet gebeurd, dan wel niet gerapporteerd. Op zich voldoende reden, om het onderzoek te kwalificeren als 'vooringenomen'.

De rechtbank van Zutphen weet er wel raad mee:

96. Uit de situatie op de plaats van het delict blijkt dat het slachtoffer is aangetroffen, terwijl op haar lichaam een groene waxcoat lag.134 In 1994 en 1995 is de waxcoat verschillende malen door het NFI onderzocht.135 Het resultaat daarvan was dat geen vezels werden aangetroffen die overeenkwamen met andere onderzochte stukken van overtuiging136, geen sperma137, geen haren138 en geen bloedsporen139. In 1995 is de waxcoat aan de moeder van het slachtoffer geretourneerd, maar in 2002 weer opgehaald voor nader onderzoek.140 Op 18 maart 2002 heeft het NFI gerapporteerd dat de waxcoat vrijwel volledig was beschimmeld en derhalve niet geschikt voor biologisch sporenonderzoek.141"

De rechtbank negeert vervolgens het feit, dat het NFI dat onderzoek klaarblijkelijk toch wel heeft gedaan, maar niet heeft gerapporteerd.

In dezelfde categorie vallen de sporen, die gevonden werden aan de trui (zie tabel). Hieromtrent wordt onvolledige informatie verstrekt. Het lijkt erop, dat er kenmerken werden gevonden, die niet met P2 overeenstemmen. Dan is het belangrijk verder te rechercheren op deze kenmerken via Y-str onderzoek en op zijn minst te vermelden, of het mannelijke Y-kenmerk werd aangetroffen. De sporen waren immers gevonden op plaatsen, waarvan werd vermoed, dat de dader(groep) hier de trui had aangevat.

Beschikbare relevante documentatie

Hoge Raad 27 juni 2000

3.2. In de aanvrage wordt hiertoe aangevoerd dat uit DNA-onderzoek is gebleken dat de destijds op het slachtoffer aangetroffen spermasporen en twee haren afkomstig zijn van één en dezelfde persoon, niet zijnde de aanvrager of zijn mededader.

3.3. Ter staving van deze stelling is bij de aanvrage overgelegd een "Korte samenvatting van het DNA-onderzoek in de zaak [slachtoffer]", gedateerd 13 april 2000, opgemaakt door Dr. P. de Knijff, verbonden aan het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (FLDO) van de Universiteit te Leiden. Deze samenvatting houdt onder meer het volgende in: 

“Op het FLDO werden in opdracht van Mr Doedens de volgende sporen en vergelijkingsmaterialen onderzocht:
  1. een bloedmonster van het slachtoffer “(ABY555, 7974)
  2. een tweetal haren aangetroffen op het lichaam van het slachtoffer:
    • Hoofdhaardeel nr 17 van tape [219] met microsporen van hals slachtoffer.
    • Hoofdhaardeel nr 5 van trui [207] van slachtoffer.
  3. Tweespermasporen waarvan 1 aangetroffen naast (of op ??) het lichaam van het slachtoffer. (Extract spermaspoor buitenzijde vagina [ws.buit.z.vag] en 1 verkregen d.m.v. een vaginaal uitstrijkje (Extract spermaspoor vagina-ingang [ws.ing.vag.])

Uit deze sporen werd getracht DNA te isoleren.

Ons onderzoek was gericht op de beantwoording van twee vragen:

  1. Zijn de spermasporen aangetroffen in/op het slachtoffer afkomstig van een familielid van het slachtoffer?
  2. Kunnen de haren en de spermasporen van dezelfde persoon afkomstig zijn?

Ten aanzien van de eerste vraag werd in het bloed van het slachtoffer en in de twee spermasporen een DNA-profiel van 10 variabele DNA-kenmerken vastgesteld. Hieraan werden nog 6 DNA-kenmerken toegevoegd die door ons reeds in een onderzoek in 1994 werden vastgesteld.
Op grond van dit DNA-profiel bestaande uit 16 variabele kenmerken werden drie mogelijkheden in ogenschouw genomen:

  1. Het sperma is afkomstig van een onbekende man die niet verwant is aan het slachtoffer.
  2. (…)
  3. (…)

De eerste optie, de onbekende man, bleek het meest waarschijnlijke scenario te zijn volgens onze resultaten.

Ten aanzien de tweede vraag te kunnen beantwoorden werd door ons een zgn. HVR-I D-Loop mtDNA sequentie analyse verricht. Bij deze analyse wordt de exacte samenstelling van 412 bouwstenen van dit stukje DNA (de HVR-I D-Loop in het mtDNA), ook wel de baseparenvolgorde genoemd, vastgesteld. Deze analyse is de enige mogelijkheid om uit dood celmateriaal zoals afgebroken haren nog een DNA-resultaat te verkrijgen.

In de beide haren werd een duidelijk mtDNA profiel vastgesteld (type A*) met daarnaast een geringe bijdrage van een tweede mtDNA-type (waarschijnlijk afkomstig van het slachtoffer, zie hieronder).

Het slachtoffer bleek mtDNA-type B te hebben.

In 1 spermaspoor (buiten of op het lichaam) (Extract spermaspoor buitenzijde vagina [ws.buit.z.vag] werd een zuiver mtDNA-profiel vastgesteld welke volledig overeenkwam met het type A profiel eerder aangetroffen in de twee haren.

In het tweede spermaspoor (verkregen d.m.v. een vaginaal uitstrijkje) (Extract spermaspoor vagina-ingang [ws.ing.vag.]) werd het mtDNA-type B (dus van het slachtoffer) aangetroffen.

De discrepantie tussen de twee spermasporen kan vrij eenvoudig worden verklaard door het feit dat spermacellen 50-100 keer minder mtDNA bevatten dan de epitheelcellen van het slachtoffer, gecombineerd met het feit dat een vaginaal uitstrijkje per definitie veel epitheelcellen van het slachtoffer bevat (naast de eventueel aanwezige spermacellen).

Zowel het mtDNA type A (van de haren en het eerste spermaspoor) als het mtDNA type B (van het slachtoffer en het tweede spermaspoor) werden door ons niet eerder aangetroffen in een bestand van 167 Nederlanders. Hiermee heeft dit profiel een frequentie van minder dan 1 op 167 personen. Dus op grond van dit mtDNA onderzoek kan niet worden uitgesloten dat de haren en het sperma afkomstig zijn van dezelfde persoon. De frequentie van het mtDNA profiel is minder dan 1 op 167."

*) Zo werd destijds in de procesvoering het profiel C16221T aangeduid.
Merk op, dat destijds nog niet kon worden vastgesteld, dat de herkomst van dit mtDNA-profiel niet overeenstemde met het DNA-profiel in de spermacellen. Ook, dat de laatste vaststelling later werd gecorrigeerd.

Conclusie Mr Wortel 13 februari 2001

12. Met betrekking tot de aangetroffen haren (haardelen), het spermaspoor, en het DNA-profiel van dat spermaspoor, blijkt uit een proces-verbaal van het Recherchebijstandsteam Gelderland, Technische Recherche, kenmerk B.P.S. nr 93-524610, betreffende ‘technisch sporenonderzoek’, opgemaakt door de technisch rechercheurs Benne, Kogelman, Kroes, Amptmeijer, Kerkhoven en Lebens en afgesloten op 2 augustus 1994, met de daarbij gevoegde bijlagen (een overzicht van 'stukken van overtuiging' en onderzoeksrapporten) het volgende.

- Er zijn hoofdhaardelen aangetroffen op een door het slachtoffer gedragen trui (nummer 207 op de bij het proces-verbaal gevoegde lijst van stukken van overtuiging) en op haar hals (nummer 219 op die lijst). Het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie stelde vast dat die hoofdhaardelen niet alleen niet pasten in het hoofdhaarpalet van het slachtoffer, maar evenmin in de hoofdhaarpaletten van de aanvragers of andere personen die in het vooronderzoek vergelijkingsmateriaal hebben afgestaan (rapport van 25 mei 1994 van ing. P.E. de Vreede). In een ‘gekamd schaamhaarmonster’ afkomstig van het slachtoffer werd een schaamhaar aangetroffen (nr 226 op de lijst van stukken van overtuiging) die niet in haar eigen schaamhaarpalet paste, maar evenmin in dat van de aanvragers (het rapport van 25 mei 1994).

- De technisch rechercheurs namen op het rechter dijbeen van het slachtoffer, nabij de lies, een witte, gelei-achtige, op sperma gelijkende substantie waar. Een monster daarvan werd door tussenkomst van de patholoog-anatoom aan het Gerechtelijk Laboratorium ter beschikking werd. Aldaar is vastgesteld dat het inderdaad om sperma gaat, maar tevens, op grond van DNA-onderzoek, dat het van géén van de in het vooronderzoek als verdachte aangemerkte personen afkomstig kon zijn. Wèl kon worden vastgesteld dat de spermamonsters - naast het monster van hetgeen op een bovenbeen werd aangetroffen monsters die waren genomen vanuit het lichaam van het slachtoffer - afkomstig kunnen zijn van één en dezelfde persoon (voorlopig rapport van 20 mei 1994 en rapport van 19 juli 1994, beide van ir H.J.T. Janssen).

13. Bij beschikking van 11 juli 1994 heeft de rechter-commissaris als deskundige benoemd prof. dr T.K.A.B. Eskes, gynaecoloog, die daartoe de eed heeft afgelegd. In een aan de rechter-commissaris gericht schrijven van 14 juli 1994 heeft prof. dr Eskes een aantal vragen beantwoord betreffende het aantreffen van sperma op het lichaam van het slachtoffer.

14. Prof. dr Eskes is gehoord op 's Hofs terechtzitting van 27 juni 1995. Toen is ook gehoord de technisch rechercheur Kroes, waarbij onder meer aan de orde kwam het aantreffen van de ‘geleiachtige substantie’ op een been van het slachtoffer.

15. Bij tussenarresten van 13 juli 1995 heeft het Hof overwogen dat het ten aanzien van enkele onderwerpen nader onderzoek wenselijk achtte. Dat betrof onder meer de hierboven bedoelde, op de hals en op een trui van het slachtoffer aangetroffen, haren en een schaamhaarmonster. Het Hof achtte het met name van belang of vastgesteld zou kunnen worden of twee of meer van deze haren van dezelfde persoon afkomstig konden zijn, of er DNA-onderzoek was ingesteld aan het schaamhaarmonster en zo ja, tot welke conclusie dat onderzoek had geleid of zo nee, of zulk onderzoek alsnog zou kunnen worden uitgevoerd.

(..)

Vervolgens wordt weer ingegaan op het onderzoek van De Knijff, dat nu is aangevuld: 23. In het rapport van 15 september 2000 is te vinden dat het eerder in de haren en het sperma vastgestelde DNA-profiel verschilt van DNA-profielen die zijn vastgesteld in op 7 juli 2000 van de aanvragers afgenomen bloed- of speekselmonsters. De op het slachtoffer aangetroffen haren en spermamonster kunnen derhalve niet van hen afkomstig zijn.

24. De opsteller van het verzoek ziet de betekenis van het nu uitgebrachte rapport ten opzichte van het in april 2000 uitgebrachte rapport hierin dat in het eerdere rapport nog niet kon worden uitgesloten dat "de haren qua mtDNA profiel overeenkomen met de spermasporen en met (een van) de verdachte(n)", terwijl nu met zekerheid kan worden vastgesteld dat die haren en sporen niet door de aanvragers op het slachtoffer zijn achtergelaten (verzoek, paragraaf II.1 onder 5).

27. Onmiskenbaar duidt het aantreffen van sperma op en in het lichaam van het slachtoffer, gevoegd bij het aantreffen van niet van haarzelf afkomstige haren (waaronder een schaamhaar) op haar lichaam en kleding (*), er op dat een mannelijk persoon, al dan niet met haar instemming, tamelijk korte tijd voordat zij werd gevonden sexueel contact met haar heeft gehad. Een dwingende aanwijzing dat dit contact in direct verband heeft gestaan met de dood van het slachtoffer is er evenwel niet in te vinden. De ten laste van de aanvragers bewezenverklaarde verkrachting en levensberoving worden er niet door uitgesloten.

(*)Destijds stond nog niet vast, dat beide soorten sporen niet van hetzelfde individu afkomstig konden zijn.

Hoge Raad 26-06-2001

(vii) Nadat de zaken op 31 mei 1995 en op 26, 27, 28 en 29 juni 1995 door het Hof waren behandeld, heeft het bij tussenarrest van 13 juli 1995 nader onderzoek gelast, onder meer naar de op het slachtoffer aangetroffen haren. Dat tussenarrest houdt dienaangaande het volgende in:

"Het hof acht het wenselijk dat het hof door het Gerechtelijk Laboratorium nader wordt ingelicht over de aangetroffen haren van de trui ad 207, de folie ad 219 en het gekamde schaamhaarmonster ad 226. Met name acht het hof van belang het antwoord op de vraag of door middel van nader onderzoek kan worden vastgesteld of twee of meer van deze haren van dezelfde persoon afkomstig kunnen zijn. Ingeval van bevestigende beantwoording van deze vraag acht het hof zulk een nader onderzoek gewenst. Het hof wenst tevens uitsluitsel te krijgen over de vraag of de haar die geduid wordt als het gekamde schaamhaarmonster ad 226 voorwerp is geweest van het DNA-onderzoek, en zo ja tot welke conclusies dat onderzoek heeft geleid. Indien zodanig onderzoek niet heeft plaatsgevonden, acht het hof het gewenst dat - indien mogelijk - dit alsnog wordt verricht".

(..)

(ix) Bij brief van 9 augustus 1995 aan de Procureur-Generaal bij het Hof heeft het Gerechtelijk Laboratorium meegedeeld dat uit het resultaat van het DNA-onderzoek van het schaamhaar (226) geen eenduidige conclusie kon worden verkregen, maar dat zeer wel mogelijk is dat dat schaamhaar afkomstig is van het slachtoffer.

Die brief houdt ten aanzien van het aangetroffen sperma het volgende in:
"De bij de gerechtelijke sectie waargenomen witte gelei-achtige substantie werd op een wattenstaafje veiliggesteld door de patholoog dr. R.Visser. (...) Bij het veiliggestelde spermaspoor op het rechter bovenbeen werden per gezichtsveld circa vijf spermatozoa waargenomen (...)".

Bij afzonderlijke brief van 9 augustus 1995 is door het Gerechtelijk Laboratorium aan de Procureur- Generaal bij het Hof meegedeeld dat de hoofdharen (207) niet pasten in de hoofdhaarpaletten van het slachtoffer en van de aanvragers en voorts dat het zeer wel mogelijk is dat deze hoofdhaardelen van verscheidene personen afkomstig zijn.

(x) Het onderzoek in hoger beroep is hervat op 7 september 1995. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt onder meer in als verklaring van de getuige-deskundige Janssen, wetenschappelijk medewerker, verbonden aan het Gerechtelijk Laboratorium:

"Op dit moment is in Nederland alleen DNA-onderzoek mogelijk op haarwortels, niet op de overige delen van een haar".

Het Hof heeft bij op die terechtzitting genomen tussenbeslissing het wenselijk geoordeeld "dat wordt onderzocht of een DNA-onderzoek op de haar, aangetroffen op de trui ad 207, mogelijk is en dat, als die mogelijkheid zal blijken te bestaan, een dergelijk onderzoek plaatsvindt".

(xi) Het naar aanleiding van die vraagstelling van het Hof door het Gerechtelijk Laboratorium aan de Procureur-Generaal uitgebrachte rapport van 18 september 1995 houdt omtrent de mogelijkheid van het door het Hof beoogde DNA-onderzoek niets in.

Requisitoir PG Leeuwarden 9 April 2002

Bij de voor de hand liggende theorie van versleping na een eerder sexueel contact lijkt het vreemd dat de toenmalige partner van het slachtoffer nog nimmer is gevonden. Christel Ambrosius was, zo blijkt uit de stukken en trouwens ook uit de gevonden sporen, een levenslustig en charmant meisje dat veel vriendjes had. Het is op zichzelf bepaald niet onaannemelijk dat zij kort tevoren een of meer vrijwillige sexuele contacten heeft gehad.

Ook is niet onaannemelijk dat degenen die de sporen hebben achtergelaten er nu voor terugdeinzen zich bij justitie te melden of ervoor kiezen hun betrokkenheid bij een vrijwillig contact te ontkennen.

Ook is mogelijk dat de vriend naar het buitenland is vertrokken. In het najaar van 2001, toen de zaak hier in behandeling werd genomen, is de heer L. uit Portugal als een mogelijk vrijwillige leverancier van sporen naar voren gekomen. Ik merk daarbij nog op dat ik het niet begrijpelijk vind dat indertijd niet meer aandacht aan de persoon L. is besteed. Een rechtshulpverzoek richting Portugal dat enige maanden geleden is uitgegaan heeft vooralsnog helaas geen resultaat opgeleverd. Wij zien echter in de heer L. zeer zeker een kandidaat voor het auteurschap van het zonneklaar nadien door de daders versleepte althans uit de vagina van Christel afkomstige vocht op het bovenbeen. Andere interessante hypotheses met betrekking tot de persoon van de vrijwillige donor konden door het omvangrijke (nadere) DNA-onderzoek worden gefalsificeerd.

Ik teken bij dit alles nog aan dat de persoon van de vrijwillige donor in deze procedure natuurlijk niet de hoofdrol speelt.

Het gaat dezer dagen om de vraag of de heren d.B. en V. zich aan doodslag en verkrachting hebben schuldig gemaakt

Telegraaf 23 mei 2008 Jolande van der Graaf

'Justitie blunderde in Putten'

AMSTERDAM - In de eerdere onderzoeken naar de Puttense moordzaak hebben politie, justitie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kapitale blunders gemaakt met forensische sporen waardoor de werkelijke moordenaar van Christel Ambrosius al die jaren vrijuit kon gaan.

Dat zegt de Amsterdamse advocaat Geert-Jan Knoops, die de in 2002 vrijgesproken Herman Du Bois en Wilco Viets bijstaat. Zo blijkt een deskundige van het NFI pal na de in januari 1994 gepleegde moord in het slipje van Christel een minuscuul bloedvlekje te hebben aangetroffen met dna dat niet van de toen verdachte Du Bois en Viets is.
Knoops: "Dat is pas gemeld in 2002 en nooit in het dossier gekomen. Toen ik destijds de NFI-deskundige hoorde, verklaarde zij in aantekeningen te hebben gezet het bloedspoortje te hebben gevonden. Jarenlang is dit niet verteld, dat is een grote slordigheid. Het NFI dient alle sporen te melden, belastend of ontlastend.''

(..)

Requisitoir Zutphen 26 Augustus 2009 Mr. J.M. Fröberg

pg 10

Hoe zit het met de nagels die opeens in 2008 opdoken? Dat weten we niet. Of er nagelvuil is geweest of alleen maar nagels is zonder onderliggende administratie niet meer vast te stellen. In het sectierapport staat geen opsomming van de genomen monsters. In het rapport van 20 mei 1994 wordt nagelvuil genoemd14.

Wat we wel weten uit onderzoek, is dat het slachtoffers nagels waren waaronder materiaal van verdachte zit. De keten van bewijs is zoals gezegd doorbroken maar dit heeft geen consequenties voor bewijs tegen verdachte in deze strafzaak. Er is namelijk – anders dan dat hij deze sporen op de plaats delict heeft achtergelaten – geen enkele andere verklaring waarom juist steeds zijn DNA in dat materiaal is aangetroffen.
Het is van belang in het achterhoofd te nemen dat materialen als sperma en bloed in deze strafzaak belangrijker zijn dan haren en contactsporen. Van haren en contactsporen is niet te bepalen wanneer deze zijn aangebracht. Bovendien zijn deze sporen gemakkelijk overdraagbaar van de ene naar de andere persoon. Van bloed zou dat nog kunnen als het gaat om een substantiële hoeveelheid en vers is. Hier is het bloedvlekje pas in 2002 ontdekt en het was erg klein.

pg 12 ev

1. SPERMASPOOR BOVENBEEN/BUITENZIJDE VAGINA (AWA#900)

Dit spoor is op de plaats delict op het rechterbovenbeen aangetroffen en bij de sectie op 10 januari 1994 bij het NFI veiliggesteld en bemonsterd. Het wordt omschreven als vloeibare druppel, aan de randen deels ingedroogd16. Het autosomale profiel van dit spoor komt volledig overeen met het autosomale profiel van verdachte17.

Het y chromosomale profiel komt volledig overeen met het y chromosomale profiel van verdachte18. Het mtDNA profiel komt niet overeen met dat van verdachte of slachtoffer19.

2. SPERMASPOOR INGANG VAGINA (AWA#901)

Dit spoor is veiliggesteld en bemonsterd bij de sectie op 10 januari 1994 bij het NFI. Het autosomale profiel komt volledig overeen met het profiel van verdachte20. Op 1 locus zit een vermenging met een ander kenmerk nummer 18 dat van het slachtoffer kan zijn. Van dit spoor is een mtDNA profiel gemaakt dat afkomstig is van een onbekende donor21.

3. GEKNIPTE NAGELS SLACHTOFFER (SVO 227a/228a). 22

De nagels moeten bij de sectie zijn veiliggesteld. In de stukken van het NFI zelf wordt echter alleen gesproken van nagelvuil met de SVO nummers 227 en 228.

Het nagelvuil en/of de nagels zijn destijds onderzocht op vezels, maar een DNA onderzoek was toen nog niet mogelijk23. De nagels waren goed bewaard en zijn in maart 2008 onderzocht door IFS. Er is bloed onder de nagels van de rechterhand (FZA 500) aangetroffen en het spoor komt volledig overeen met het autosomale profiel van verdachte. Om bevestigd te krijgen dat dit zo lang na dato wel de nagels van het slachtoffer waren, is ook een vergelijking gedaan met het profiel van het slachtoffer. Dit kwam overeen met materiaal aangetroffen op de nagels24. IFS die deze nagels heeft onderzocht, zegt dat het autosomale profiel van verdachte afkomstig moet zijn van het bloed, zodat het bloedvlekje van verdachte is. Ook het Y chromosomale profiel komt volledig overeen met dat van verdachte25.
4. HAAR #22.

Deze haar is veilig gesteld tijdens de sectie, door het schaamhaar van het slachtoffer te kammen. De haar is niet gewassen. Van de haarwortel is een autosomaal DNA profiel gemaakt met de in 1994 gebruikte HLADQalfa methode. Dit was een mengprofiel. In 2002 is van een ander stukje van dezelfde haar door het FLDO een autosomaal profiel gemaakt met de STR methode. Dit bestaat uit een profiel van 7 kenmerken26.

De DNA profielen van haar #22 en het profiel van verdachte vertonen opvallende gelijkenissen, maar omdat er ook verschil is, is er sprake van een non-match. Deze haar heeft een Y chromosomaal profiel dat overeenkomt met het Y chromosomale profiel van verdachte op 9 kenmerken27. Het mt profiel is hetzelfde als dat van het slachtoffer28.

5. HAAR #17(SVO 219)

Aangetroffen op de hals van het slachtoffer. Van deze haar is een mt DNA profiel gemaakt. Het resultaat is een gemengd mt DNA profiel van twee personen. Een van de twee mt profielen van de haar komt overeen met het mt profiel van sperma bovenbeen, de ander met het slachtoffer29.

pg 14

1. SPERMASPOREN BAARMOEDERMOND (ws bmm 1 + 2), ANUS (ws anus 1 en 2), VAGINA (ws vag)30.

Deze sporen zijn veilig gesteld bij de sectie31. Van deze sporen is in 2004 een Y-chromosomaal DNA profiel gemaakt dat volledig overeenkomt met het Y-chromosomale profiel van verdachte32. In 2008 is dit onderzoek herhaald op de twee sporen baarmoedermond door het LGC. Ook hier werd het Y chromosomale profiel van verdachte aangetoond33. Door het LGC werd in 2008 de vaginale fractie van de sporen baarmoedermond autosomaal onderzocht. Er werd een mengprofiel verkregen, waarin zowel het profiel van het slachtoffer als dat van verdachte op 5 kenmerken + Y chromosoom voorkwam34. Het mt DNA is identiek aan dat van het slachtoffer35.

1. BLOEDVLEKJE SPIJKERBROEK (ASA#967#1) Dit spoor is tijdens forensisch onderzoek uitgevoerd in januari/februari 2002 veiliggesteld. Het zat aan de binnenzijde van de door het slachtoffer gedragen spijkerbroek ter hoogte van de linkerbil. Dit spoor is door het NFI in 2002 onderzocht en komt volledig overeen met het autosomale profiel van verdachte36. Ook in maart 2008 is dit spoor door het LGC onderzocht en het komt volledig overeen met het autosomale profiel van verdachte op 16 posities. Ook het Y-chromosomale profiel komt volledig overeen met dat van verdachte37.

pg 15 ev

2. CONTACTSPOREN SPIJKERBROEK (ASA#967/ IFS#01b)

Op de spijkerbroek aan de buitenkant van de rechter bil, werden contactsporen aangetroffen, waarvan een Y chromosomaal profiel is gemaakt. Dit kwam op 11 posities overeen met het Y-chromosomale profiel van verdachte38. De spijkerbroek is ook overigens op een aantal plekken onderzocht. Deze onderzoeken geven wel resultaten maar zo mager en gecompliceerd dat er niet zonder meer conclusies uit kunnen worden getrokken in de strafzaak tegen deze verdachte.

3. CONTACTSPOREN SPIJKERBROEK ASA 967#3#4#5:

Autosomaal profiel dat volledig overeenkomst met het profiel van [..]39.

4. HAAR #15 (aangetroffen op trui SVO 207) (FLDO 16-02-09)

Gemengd mt DNA profiel van twee personen. De resultaten zijn hetzelfde als die van de bovengenoemde haar #17. Een van de twee mt profielen van beide haren komt overeen met het mt profiel van sperma bovenbeen, de ander met het slachtoffer40.

5. HAAR #35,

Veiliggesteld vanaf trui slachtoffer in 2002, is een schaamhaar41. Deze is niet afkomstig van verdachte.

6. HAAR #68:

Deze haar is veiliggesteld vanaf trui (SVO 207) slachtoffer. DNA profiel 2 kenmerken en geslacht vrouw. Mt DNA komt overeen met slachtoffer, maar haar is niet van slachtoffer verschil in autosomaal DNA42.

7. OVERIGE HAREN: Veiliggesteld vanaf trui, blouse en wax-coat43, geen autosomaal profiel verkregen. Van de haren #70 en #42 en #68 een mt DNA profiel dat overeenkomt met dat van het slachtoffer en van de haren #53 en #56 en #64 en #78 een mt DNA profiel dat niet overeenkomt met dat van slachtoffer. Al deze haren kunnen niet van de donor van het sperma zijn.

8. HALS TRUI (ASA969IFS#4#5#6#7)EN ONDERKANT MOUWEN VAN DE TRUI SLACHTOFFER (ASA969IFS#1#2#3):

Trui werd door slachtoffer gedragen44. En is door IFS in 2008 onderzocht op aanraaksporen i.v.m. mogelijk greepspoor in hals en omdat het slachtoffer drukplekken had op de linkerpols45. Er zijn wel enige DNA kenmerken aangetroffen maar te weinig om hieraan een conclusie te verbinden.

Samenvatting van de voorgaande opsomming is dat zeven maal op en in het lichaam van het slachtoffer spermasporen van verdachte, op de kleding van het slachtoffer een bloedvlekje van verdachte en onder de nagels van het slachtoffer ook materiaal waaronder bloed van verdachte is aangetroffen. Aan de buitenzijde van de spijkerbroek is ook materiaal aangetroffen dat van verdachte kan zijn; het betreft een Y chromosomaal profiel. Er is een aantal haren aangetroffen die niet van verdachte of het slachtoffer kunnen zijn. Onderzoek aan het muntje leverde niets op. Op de spijkerbroek van het slachtoffer is op twee plaatsen materiaal van [..] aangetroffen en in het huis van oma op enige afstand van het lichaam van zijn zus lag op de vloer van de woonkamer een melktandje van hem.

pg 17

Daarnaast zijn op de spijkerbroek op de broekband bij de knoop sporen van [..] aangetroffen. Zoals ik al eerder aangaf is de spijkerbroek in 1996 teruggegaan naar de familie en pas in 2002 weer opgehaald. Er is getracht te onderzoeken wat er in de tussentijd met de broek kan zijn gebeurd.

pg 18

4.3.b. Overige sporen

Er zijn op de kleding van het slachtoffer 8 haren aangetroffen die niet of niet volledig met de verdachte of het slachtoffer kunnen worden herleid. Ik noem deze sporen nogmaals op:

Samenvattend zijn van 7 haren er 5 haren die niet van het slachtoffer en niet van verdachte kunnen zijn.

pg 20 SPERMASPOOR BOVENBEEN/BUITENZIJDE VAGINA (AWA#900) en SPERMASPOOR INGANG VAGINA (AWA #901)

Tijdens de inventarisatie van de stukken bleek dat het spermaspoor bovenbeen verschillende nummers heeft gehad. De vraag was of het wel echt sperma bovenbeen was of toch sperma ingang vagina. Uiteindelijk blijkt dat er wel verwisseling nummers is geweest. Deze verwisseling is van administratieve aard geweest. De sporen zelf zijn niet verwisseld.

Het spoor (AWA #900) lag op het bovenbeen, deels nog vloeibaar. Het sperma bevatte spermatozoa circa 5 tot 25 per gezichtsveld56. Het sperma was kort tevoren hier gedeponeerd. De deskundigen [..] en [..] van het NFI zeggen beiden dat het heel veel sperma is en dat het recent moet zijn gedeponeerd.

Ik citeer:
Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 18 mei 2009 op pagina 31:
“Daar kan ik wel wat over zeggen. Dit is… Ik wil even naar onze technieken van het NFI toe vertalen: dit is heel veel sperma.” “En kan wijzen op een recente gemeenschap. Ja.”

Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 25 mei 2009 pagina 17:
“25 koppen per gezichtsveld is toch echt heel erg veel. Tenminste met wat wij normaal in zakenmateriaal waarnemen. Dus dan zou je toch zeggen dat het gewoon recent geweest moet zijn”.

[..] kan geen harde uitspraak doen over hoe recent dit geweest moet zijn. Wel zegt hij over het aantal van 25 spermakoppen per gezichtsveld afgezet tegen de verklaring van verdachte van gemeenschap een avond van te voren:

“Dan zeg ik nee. Dan… dit zou ik niet verwachten met de bemonstering van de anus, van de baarmoedermond, het grote aantal spermatozoa wat ik waarneem”.
En
“Ik heb het toen ook meteen afgezet tegen een ander scenario van de avond van tevoren. Toen heb ik ook gezegd van nou, het lijkt mij dat het beeld dat wij waargenomen hebben, ook microscopisch, dat de spermacellen met kop en met staart dat dat beter past in een recente donatie van die sporen op het lichaam dan wanneer ik zou moeten zeggen dat moet de avond van tevoren geweest zijn57”.

Verder bevindt zich bij de stukken een brief van [..], die ook concludeert dat het om een recent ejaculaat gaat58.

58 Aanvullend proces-verbaal 18 december 2008, p 105, brief van 21 augustus 1995: “Als een druppel zaad/sperma er nog uit ziet als een grijs/witte gelei, dan is dit een indicatie dat het zaad/sperma recent is gedeponeerd.“

Het been van het slachtoffer was bedekt met een waxcoat. Op het slachtoffer lagen de spijkerbroek van het slachtoffer met daarin haar slipje. In spijkerbroek en in de slip zat geen sperma59. Nadat dit sperma is gedeponeerd, heeft het slachtoffer niet (of nauwelijks) meer bewogen, gelet op de wijze waarop de druppel lag. Het was een druppel, al dan niet plat en geen spoor60.

60 Aanvullend proces-verbaal 18 december 2008, p 66 proces-verbaal van 19 juli 1995 opgemaakt door [..], die op 18 juli 1995 heeft gehoord de verbalisanten [..] en [..]: [..]:
“Ik het heb eerste sporen onderzoek op de plaats delict verricht. Ik zag daarbij op het rechter bovenbeen van het slachtoffer nabij de schaamstreek een glimmende gelei-achtige substantie, waarvan de rand kennelijk ingedroogd was… de substantie was naar schatting iets groter dan een gulden. De substantie was kennelijk uiteen gedrukt, platgedrukt doordat het linker bovenbeen tegen het rechter boven been drukte. “
[..] zegt het volgende:
“Ik heb het stoffelijk overschot daar zien liggen. Ik heb toen geen onderzoek aan het slachtoffer verricht en dus heb ik ook geen sperma gezien. Eerst bij aanvang van de sectie te Rijswijk op maandag 10 januari 1994 heb ik de substantie zelf gezien. Het was een platgedrukte substantie en had een diameter ongeveer ter grootte van een gulden. Ik zeg dat [..] het vloeibare centrum van deze substantie met een wattenstokje bemonsterde. De rand van deze substantie vertoonde een doffe kleur, kennelijk tengevolge van indrogen.”

Tijdens het opsporingsonderzoek is het team er vanuit gegaan dat dit spoor zuiver was in die zin dat er geen vaginale epitheelcellen in waren aangetroffen. Zo stond dit genoteerd door het NFI61 en ook omschreven in eerder genoemde brief van [..] (zie noot 53).

Daaruit is vervolgens door de politie en mijzelf in eerste instantie de conclusie getrokken dat dit sperma niet in de vagina is geweest, maar rechtstreeks op het been moet zijn gedeponeerd op de plaats delict. Tijdens de behandeling ter zitting werd door de verhoren van de getuigen-deskundigen [..] en [..] duidelijk dat deze conclusie niet zo kon worden getrokken.

Zij zijn gehoord naar aanleiding van een rapport van [..], die de verdediging adviseert62. In dit rapport wordt terecht onder de punten 1.1 tot en met 1.3 onderbouwd dat de getrokken conclusies op dit punt niet juist zijn.

Het spoor is immers al na veiligstellen gesplitst in een sperma fractie en een vaginale fractie. In 199463 zijn beide fracties onderzocht met de toenmalige HLADQalfa methode. De vaginale fractie geeft een mengprofiel en de spermafractie een enkel profiel.

De deskundigen van het NFI geven aan dat omdat de vrouwelijke cellen er al zijn uitgehaald je niet zomaar op grond van het ontbreken daarvan in de spermafractie kunt concluderen dat dit een schoon spoor was en dus daarom niet in de vagina is geweest. Het tegendeel, namelijk dat er wel vrouwelijke cellen aanwezig zijn geweest, kan overigens ook niet worden beweerd aldus [..] en [..]64. Getuige deskundige [..], wiens bureau IFS voor het openbaar ministerie onderzoek heeft gedaan, was niet op de hoogte van deze scheiding tussen vrouwelijk en mannelijk materiaal. Hij heeft daarom zijn rapportage op dit punt bijgesteld in een aanvullend rapport van 8 juni 200965.

64 Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 18 mei 2009 op pagina 29: “Ik denk dat heel weinig mensen daar op grond van de onderzoeksresultaten zoals ze er nu liggen, enige verstandige dingen over kunnen zeggen. Doordat we die handicap hebben dat we heel moeilijk vaginale epitheelcellen kunnen aantonen met de lugolmethode”

65 Zie p. 12 ev. “In de rapportage van IFS van 30 januari 2009 is geen rekening gehouden met het DNA-onderzoek, waarover het FLDO op 16 mei 2000 heeft gerapporteerd…”

Wel blijft overeind staan dat in het autosomale profiel van dit spoor geen kenmerken werden aangetroffen van een andere man; alleen die van verdachte.

Van het spermaspoor bovenbeen is ook een mt DNA profiel gemaakt. Dit profiel is niet gelijk aan het mtDNA profiel van verdachte of slachtoffer66. Het is in het onderzoek niet duidelijk geworden van wie dit profiel kan zijn. De deskundigen zijn hierover ter zitting gehoord. [..]/[..] verklaren dat er juist bij spermasporen waarin naar zijn aard bijna geen mtDNA zit, bij vervuiling snel mtDNA van een ander boven kan komen. Dit kan van iedereen zijn, ook van de onderzoekers ter plaatse. Zeker gelet op het feit dat in 1994 nog niet werd gewerkt met beschermende kleding blijft deze mogelijkheid open.

[*]
Wat betreft het spoor ws. ing. Vag. het volgende: In maart 2008, toen de sporen naar het LGC gingen voor onderzoek, bleek dit spoor te zijn opgebruikt. Het rapport van het FLDO van 2 april 2002 geeft het laatste onderzoek weer. Daaruit blijkt dat het autosomale profiel van dit spermaspoor overeenkomt met dat van verdachte. Er is op 1 locus een vermenging te zien, kan zijn met het DNA materiaal van het slachtoffer.

Van dit spoor [demo: AWA #901] werd in 1994 gerapporteerd dat het mtDNA profiel van het slachtoffer hier doorheen zat. In 2002 zie je bij dit spoor het zelfde mtDNA profiel als bij het spermaspoor bovenbeen, dus van een onbekende. Daarvoor geldt weer het zelfde verhaal als hierboven….

INWENDIGE SPERMASPOREN

Van deze sporen is in 2008 door het LGC geprobeerd een autosomaal profiel te verkrijgen. Eerder zijn de sporen alleen maar op Y-chromosomaal en mt DNA bekeken. Omdat deze sporen qua mt DNA matchten met het slachtoffer67 en haar #15/ #17 met het spermaspoorbovenbeen68, rees de vraag of er meerdere donoren van sperma waren. Tijdens het onderzoek in 2008 werd een autosomaal mengprofiel gevonden, dat past op het profiel van verdachte en van het slachtoffer69. De donor van het sperma bovenbeen kan dus dezelfde zijn als de donor inwendige sperma.

Tijdens de zitting zijn de resultaten van deze sporen niet aan de orde geweest. Wel is gesproken over de plaats van de sporen en de morfologie van het sperma in het algemeen. Deze sporen zaten in en om de vagina en anus van het slachtoffer. Hiervan zijn zogenaamde uitstrijkjes gemaakt70.

Bovendien zijn ook uitstrijkjes gemaakt van de ingang vagina en anus. Daar is ook sperma aangetroffen waarbij het mogelijk is dat dit uit de vaginaopening is weggevloeid naar de anus, terwijl zij op haar rug lag. Over anaal contact staat niets in het sectierapport.

[..] sluit niet uit dat er anaal contact is geweest. De andere deskundigen praten over een loopspoor van vagina naar anus. Omdat op slip en spijkerbroek geen sperma zat, de spermadruppel op het bovenbeen van dezelfde donor is, en het om een in forensische termen behoorlijke grote hoeveelheid koppen/staarten ging71, is het aannemelijk dat deze sporen op de plaats delict zijn aangebracht.

Voetnoot 71 P. 10: “en wanneer je inderdaad veel meer vindt, 5 of zelfs, wat wie hier ook gezien hebben 10, dan vinden wij dat een behoorlijke hoeveelheid sperma.” En op p. 11 “Ja wat er uit af te leiden is, is dat er allereerst veel – tenminste dat vind ik- veel sperma koppen waargenomen zijn. Dat ook de waarneming met staarten gecombineerd met het aantal spermakoppen, vind ik – ook uit ervaring – dan zou je toch moeten zeggen dat dat van een recente donatie is geweest. Van een recente ejaculatie is geweest.”

BLOEDVLEKJE SPIJKERBROEK

Het bloedvlekje is terug te brengen naar verdachte. Het zat aan de binnenkant van de spijkerbroek. Dit betekent dat het niet door een toevallige aanraking aan de broek, terwijl deze werd gedragen, is aangebracht. Het is aannemelijk dat ook dit spoor op de p.d. op het slachtoffer is terechtgekomen.

Het is niet te verklaren dat dit op een andere manier daar terecht is gekomen. Niet na 9 januari 1994, maar ook niet eerder in de gestelde relatie van verdachte met slachtoffer. Die relatie heeft namelijk niet bestaan, maar daar kom ik later op terug.

NAGELS

Het bloed en vuil onder de nagels waaruit het profiel van verdachte naar voren komt, moet op de dag van het delict zijn aangebracht. De kans dat zij die ochtend heeft gedoucht is namelijk zeer groot. (zie pagina 25, Hygiëne en kleedgedrag slachtoffer i.v.m. aantreffen DNA materiaal). Bovendien heeft Slachtoffer die middag nog de afwas gedaan72. Douchen of wassen vermindert de hoeveelheid DNA.

Ook zou zeep DNA materiaal afbreken ([..] zitting 27-5-09) Dit wordt door [..] namens de verdediging bestreden op basis van literatuuronderzoek. [..] van het NFI bijvoorbeeld heeft daar een andere mening over. Op basis van datzelfde onderzoek concludeert hij dat de bevinding in deze strafzaak afgezet tegen dat onderzoek bijzonder is73.

Het onderzoek dat door IFS aan de nagels is uitgevoerd geeft een duidelijk resultaat. Zowel in de rapportage als tijdens de verhoren ter zitting onderbouwt [..] dat het gevonden bloed onder de nagels van verdachte moet zijn. Deze conclusie wordt door het Openbaar Ministerie overgenomen74.

pg 25

SCHONE SLIP

Vanwege de titel van deze paragraaf hoort de slip hier niet thuis. Toch wil ik deze hier bespreken, omdat dit een negatief spoor is dat wel naar verdachte als dader leidt. De schone slip is in combinatie met de enorme hoeveelheid sperma die is aangetroffen op en in het lichaam van slachtoffer bewijs dat het sperma op de plaats delict is aangebracht en niet een dag eerder. De deskundigen [..] en [..] verklaren hier eenduidig over75.

Zoals gezegd, kan naar de mening van het OM van de spermasporen worden geconcludeerd dat ze op de plaats delict in en op Slachtoffer terecht zijn gekomen en niet op zaterdagavond.

pg 26

Samenvattend droeg het slachtoffer, nadat zij zich waarschijnlijk had gedoucht, op zondagmiddag andere kleding dan op zaterdagavond. Daarbij komt dat de jas en de trui die zij op de dag dat het delict plaatsvond droeg van haar moeder waren.

(..)


Hierbij komt dat het slachtoffer gelet op het gevonden DNA materiaal onder de nagels zich moet hebben verweerd, waarbij de dader ook al is het minimaal bloed heeft verloren81.

Omdat de seksuele handelingen tussen het wurgen en steken in moeten zijn verricht en er geen enkel relevant DNA spoor is van een andere man, moet de donor van het verse sperma degene zijn die slachtoffer om het leven heeft gebracht.

Er is op basis van het forensisch onderzoek dan ook maar één conclusie mogelijk: verdachte is degene die slachtoffer heeft verkracht en om het leven heeft gebracht. Deze conclusie kan alleen maar anders worden als verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het aantreffen van zijn DNA materiaal.

Pleidooi Zutphen 4 september 2009 Mr. R. van Boom

(..)

Ir. H.J.T. Janssen, Hof Leeuwarden 11 februari 2002, vervolgblad 17:

“In de vaginale fractie, die we destijds hebben veiliggesteld, vinden we datzelfde profiel van het sperma, maar ook het profiel passend bij het slachtoffer. Dat zou inhouden dat in de vaginale fractie celmateriaal aanwezig was van het slachtoffer.”

(..)

Brief van Ir. H.J.T. Janssen van 18 september 1995 aan het gerechtshof (map 2 eind proces-verbaal p. 811:

“Van het wattenstaafje met materiaal dat is veilig gesteld vanaf het rechter bovenbeen van het slachtoffer, Christel A., werden microscooppreparaten vervaardigd die met een Lugol-oplossing (opmerking raadsman: hou die naam vast!) werden gekleurd, teneinde vaginale epitheelcellen te kleuren. In de microscooppreparaten werden geen vaginale epitheelcellen waargenomen. Opgemerkt moet worden dat het meeste materiaal op het wattenstaafje reeds gebruikt was voor een eerder DNA-onderzoek. Zoals op de terechtzitting van 7 september 1995 reeds door mij is opgemerkt, is bij dit DNA-onderzoek in de “vaginale fractie” van het spermabevattende spoor wel celmateriaal aangetoond dat afkomstig kan zijn van het slachtoffer, Christel A.. De aard van dit celmateriaal is destijds niet onderzocht.”

(NB. opmerking raadsman: dit onderzoek heeft plaatsgevonden voordat sprake kan zijn geweest van enige zegelverwisseling)

Ir. H.J.T. Janssen, proces-verbaal Hof Leeuwarden 11 februari 2002. Vervolgblad 16:

“De vraag rees of aangetoond kon worden of er vaginale epitheelcellen aanwezig waren in het spoor op het rechter bovenbeen. Het voorhanden zijnde materiaal in de diepvries is onderzocht en wij hebben geen vaginale epitheelcellen aangetroffen. Daarbij moet ik zeggen dat het tijdstip van het onderzoek vrij ver na het eerste onderzoek gelegen was en dat er bij het eerste onderzoek veel materiaal was gebruikt. Je kunt niet zeggen dat dit betekent dat het gevonden spoor niet uit de vagina afkomstig was. Je hebt geen aanwijzingen dat het uit de vagina komt. Het was bovendien, zoals ik al zei, niet het meest ideale materiaal. (…). In de meeste gevallen kijken we of we spermacellen vinden en doen we geen onderzoek naar vaginale epitheelcellen. (…). Wij hebben in deze zaak in de vaginale fractie zowel het DNA profiel van de man als van 21 de vrouw aangetroffen. (…). In de vaginale fractie, die wij destijds hebben veilig gesteld, vinden we datzelfde profiel van het sperma, maar ook het profiel passend bij het slachtoffer. Dat zou inhouden dat in de vaginale fractie celmateriaal aanwezig was van het slachtoffer. Ik kan alleen niet zeggen of dat vaginale epitheelcellen waren. (…). We kunnen niet vaststellen of het epitheelcellen of andere huidcellen zijn.”

(..)


3.1.2 Het (wel degelijk) bemonsterde nagelvuil is zoek

De officier van justitie zegt in haar requisitoir, (p. 10):

“Hoe zit het met de nagels die opeens in 2008 opdoken? Dat weten we niet. Of er nagelvuil is geweest of alleen maar nagels is zonder onderliggende administratie niet meer vast te stellen. In het sectierapport van 20 mei 1994 wordt nagelvuil genoemd.”

(p. 12):

“De nagels moeten bij de sectie zijn veiliggesteld. In de stukken van het NFI zelf wordt echter alleen gesproken van nagelvuil met de SVO nummers 227 en 228. Het nagelvuil en/of de nagels zijn destijds onderzocht op vezels, maar een DNA onderzoek was toen nog niet mogelijk.”

De officier suggereert dat onduidelijkheid bestaat omtrent de vraag of het “nagelvuil en/of de nagels” niet gewoon hetzelfde is en dat het daarom zeer wel mogelijk is dat destijds de nagels zijn onderzocht op de aanwezigheid van vezels.

3.1.3 Bloed onder de nagels niet per se van P.

In 2008 heeft Eikelenboom in de bemonstering van de nagels van de rechterhand bloed aangetoond (door middel van de Tetrabase-test). De tetrabasetest is destructief, hetgeen inhoudt dat het deel van de bemonstering dat is gebruikt om de aanwezigheid van bloed aan te tonen, na deze test niet meer kan worden gebruikt om nader onderzoek mee te doen. Nadat Eikelenboom op deze wijze voor een deel van de bemonstering had aangetoond dat daarin bloed aanwezig was, heeft hij het resterende deel van de bemonstering onderzocht op de aanwezigheid van celmateriaal en een DNA-analyse gedaan, waarbij kenmerken van het slachtoffer zijn aangetoond en een volledig DNA-profiel van cliënt is verkregen. Voor het verkrijgen van een dergelijk volledig DNA-profiel zijn overigens slechts een gering aantal cellen nodig (zo’n tweehonderd, zie verhoor Kloosterman t.t.z. d.d. 18 mei 2009, p. 7 en 48).

Volgens justitie moet betekenis worden toegekend aan het feit dat uit de bemonstering van de nagels van het slachtoffer geen volledig R-profiel is verkregen. [?] De verdediging meent dat daaraan geen enkele betekenis kan worden toegekend, al was het maar omdat reeds in 1994 het nagelvuil onder nagels is veiliggesteld. Dit nagelvuil is thans zoek en nooit op DNA is onderzocht. Wat de samenstelling van dit nagelvuil is geweest, zullen we nooit meer weten.

In het strafdossier wordt door justitie gesteld dat bloed van cliënt onder de nagels is veiliggesteld.

Dat is een brug te ver. Volgens verschillende deskundigen, waaronder Kloosterman, De Knijff en Dr. M.J. Blom (Kloosterman t.t.z. d.d. 18-05-2009, p. 37; De Knijf t.t.z. d.d. 08-06-2009, p. 75; Blom t.t.z. 08-06- 2009, p. 38) kan niet gezegd worden dat het aangetoonde bloed van P. moet zijn, maar is het evengoed mogelijk dat het bloed van Christel betreft, vermengd met celmateriaal van P., maar dan van een ander type, zoals bijvoorbeeld speeksel of sperma (net als bloed rijke bronnen van DNA).

3.2 Het bloedvlekje in de spijkerbroek van het slachtoffer

(..)

Map 1 Eindproces-verbaal, rapport Eikelenboom 5 april 2002 (NFI), p. 257:

“Bloed Op 8 en 11 februari 2002 heeft op het NFI het onderzoek naar biologische sporen plaatsgevonden. Hierbij werd de kleding en het mes van het slachtoffer minutieus onderzocht op de aanwezigheid van celmateriaal.”

“Overig celmateriaal Bij het onderzoek naar aanraaksporen is gekeken naar plaatsen op de broek waar een dader de broek mogelijk beetpakt om deze bij een onwillig slachtoffer uit te trekken”

Blijkens p. 259 zijn vanuit deze hypothese bemonsterd, de knoop, het lipje boven het knoopsgat, de verkreukeling in de tailleband links van het knoopsgat en de tailleband rechts van de knoop.

“Verder werden op de spijkerbroek geen andere plaatsen aangetroffen waar het nemen van een DNA monster zinvol werd geacht.”

Map 1, eindproces-verbaal p. 258 (rapport NFI 5 april 2002, opgemaakt door Richard Eikelenboom).

“Spijkerbroek [ASA967] Bloed: 37 Aan de binnenzijde van de spijkerbroek [ASA957] is ter hoogte van de ‘onderkant van de linkerbil’ [ASA967] # 1 met een diameter van circa 1 mm waargenomen. Hoe en op welk tijdstip dit bloedvlekje op de spijkerbroek terecht is gekomen, kon niet worden vastgesteld (zie foto van broek op p. 258).”

Proces-verbaal zitting Hof Leeuwarden, d.d. 8 april 2002: De heer A.D. Kloosterman, gerechtelijk deskundige:

“Van de plaats waarin de spijkerbroek die door het slachtoffer is gedragen een minuscuul klein bloedvlekje is aangetroffen, is ook een kleurenfoto gemaakt. Wij hebben er geen verklaring voor, hoe dat bloedvlekje daar is gekomen, want het is alleen maar een vlekje.

Degene die gemeenschap met het slachtoffer heeft gehad, zou zich mogelijk kunnen hebben verwond. Het was echter maar een heel klein beetje bloed, dus het gaat niet om een ernstige verwonding. Er kan niet worden vastgesteld hoe dat bloed op die broek is terechtgekomen, of van welk lichaamsdeel het bloed afkomstig moet zijn". (…).

Map 2, eindproces-verbaal rapportage expertmeeting 2003, p. 554:

“Aan de binnenzijde van de spijkerbroek op de overgang van de linkerbil naar het linkerdijbeen is in 2002 een kleine hoeveelheid bloed aangetroffen (vlekje) die in 1992 niet is waargenomen. Het onderzoek is uitgevoerd nadat de broek in eerste instantie terug was gewezen aan de familie en enige jaren in een kartonnen doos bewaard is gebleven. Het bloed is afkomstig van dezelfde man als van het sperma.”

Het bloedvlekje brengt Ing. R. Eikelenboom in 2009 tot de volgende stelling: Criminalistisch rapport 30 januari 2009, p. 21/86:

“De dader is met bebloede handen in contact geweest met de broek van het slachtoffer toen deze tijdens de verkrachting werd verwijderd. Dit bloedvlekje is bemonsterd.”

8.1 Strangulatiespoor en DNA op de waxcoat
In de nek van het slachtoffer is letsel aangetroffen

Map 1, p. 246: PV 24 januari 2006:

betreffende het ribbelvormige letsel in de nek stelt dr. Botter [patholoog anatoom NFI] dat de streepvormige letsels in de hals en in de kraag van de waxcoat overeenstemmen qua afmetingen. Om met een dergelijke zachte kraag ontvellingen en roodheid te kunnen veroorzaken is forse krachtinwerking noodzakelijk

(..)

De waxcoat is helaas niet meer volledig te onderzoeken. De waxcoat is beschimmeld teruggekomen van de familie A.. 91
Op 6 mei 2008 legt criminaliteitsanalist H.A. Harsema zijn bevindingen naar aanleiding van een onderzoek van het (oude) politiedossier met betrekking tot het forensisch onderzoek vast in een (vertrouwelijk) rapport. P. 15:, map 2, pagina 736:

In rapportage 94.01.11.025/A34 d.d. 21 oktober 2003 wordt aangegeven dat van de kraag van de waxcoat ASA 968 van het slachtoffer geen DNA-profielen zijn verkregen. Het formulier met de DNA-bepaling van de waxcoat in map 10, onder punt 4, laat echter de volgende waarden zien: XY, 14-15, 29-30.”  (*)

De kraag van de waxcoat bevat dus een aanraakspoor van een man, terwijl P. als donor van dit spoor is uitgesloten, gelet op zijn autosomale DNA-profiel! Dit is in het bijzonder opmerkelijk omdat de jas alleen werd gedragen door Christel en haar moeder.

(*) Dit lijkt op een gedeeltelijk DNA-profiel in de 'green lane'. Waarom er dan geen waarden voor de andere lanen zijn opgenomen is curieus. Uiteraard is een dergelijke vondst voldoende, om potentiële donoren uit te sluiten [demo].


Rechtbank Zutphen 9 oktober 2009

(..)

C. Standpunt van verdachte/de verdediging

4. De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent op zondag 9 januari 1994 (en eerder) in de woning van de oma van het slachtoffer aan de [adres te plaats] te zijn geweest. Verdachte betwist niet dat de spermasporen, het onder de nagels van het slachtoffer en het in het bloedvlekje in de spijkerbroek aangetroffen celmateriaal van hem afkomstig zijn. (..)

Verder heeft verdachte gewezen op sporen die hem zouden ontlasten: een aanraakspoor op de waxcoat, de schaamharen #22 en #35, de haren #42 en #70, een plukje haar in de hand van het slachtoffer. Gewezen is op een aan elkaar gelijk, maar van verdachte en het slachtoffer afwijkend mtDNA-profiel in het celmateriaal in het spermaspoor bovenbeen en het spermaspoor ingang vagina, alsook in haar #15 en haar #17, welke bevindingen kunnen wijzen in de richting van een andere dader. Volgens de verdediging is sprake van een aantal voor verdachte ontlastende scenario's. Meer in het algemeen heeft de verdediging gewezen op de onvolledigheid van het dossier, data die niet meer te achterhalen zijn, de "chain of custody" die is verbroken, terwijl onderzoek aan meerdere stukken van overtuiging niet meer mogelijk is.

Ton Derksen. Dubbel gedwaald. ISWW UITGEVERS. 2017. Pagina 23.

Het NFI heeft drie foliën met microsporen van de PD ontvangen, een van de vloer onder het slachtoffer - de meest voor de hand liggende plaats, waarop de zaadvloeistof die in de vagina gezeten zou hebben, had moeten lekken – , een van de vloer rechts van het slachtoffer en een van de vloer links van het slachtoffer, plaatsen waar bij enige verschuiving van het lijk het zaad op de vloer had kunnen lekken. (Die verschuiving wordt door de recherche ontkend). Verder is op de blauwe spijkerbroek, de trui, de blouse, de bh en het slipje van Christel naar zaadvloeistof gezocht. Ook de hals, het linker- en het rechterbeen, de buik, de linker- en de rechterhand van Christel, en ten slotte de mat en kussens op de bank, zijn onderzocht en bemonsterd. In alle gevallen was het resultaat: 'geen verdachte vlekken (met het blote oog), laser negatief (niets gezien met de crimescope), fosfatesmo-negatief (negatief resultaat van zure-fosfatasetest)'.