DNA
Er is nogal wat DNA gevonden. Omdat de
veroordeelde P2 volgens eigen zeggen geslachtsgemeenschap met het
slachtoffer had gehad, is zowel in zijn versie van de gebeurtenissen, als
die van het OM de aanwezigheid van zijn DNA niet vreemd. Het is op
allerlei plaatsen gevonden, maar niet in de slip. Maar daarover in één van
de volgende paragrafen meer. Het gaat om 'gewoon' autosomaal DNA,
Y-str DNA. En mitochondriaal DNA. Over de laatste soort
handelt de volgende paragraaf.
Deze paragraaf poogt een inventaris te maken
van de gevonden sporen en daar enige ordening in te brengen. Dat valt op
zich niet mee, omdat er heel veel documentatie is vernietigd. Jawel, de
Puttense Moordzaak is altijd omstreden is geweest, dus was er nooit reden
om de schepen achter zich te verbranden. Deze vernietiging was dus
duidelijk een kwaadwillige actie, om een fait-accompli te bewerkstelligen.
Het overzicht?
Het requisitoir van de de OvJ in Zutphen
lijkt het beste uitgangspunt. Speculaties omtrent de aard
van de sporen zijn weggelaten of geaccentueerd. Met DNA-onderzoek valt dit
namelijk niet vast te stellen. Indien een ander onderzoek wel iets vindt,
is het nog steeds niet zeker, of daarmee hetzelfde soort spoor werd
onderzocht; voorbeelden zijn de bloedvlekjes op de spijkerbroek en onder
de nagels. Die kunnen gewoon van het slachtoffer zijn. Soms is de tekst
niet eenduidig. Waar de tekst onvolledig blijkt, is teruggegrepen op
Derksen. Hierin wordt ook duidelijk, dat het onderzoek naar de aard
van de sporen niets opleverde. Voorts is de tabel gecompleteerd met een
gegeven uit de pleitnota Zutphen.
Positie en aard |
autosomaal |
Y-str |
mtDNA |
noten |
SPOOR BOVENBEEN/BUITENZIJDE VAGINA (AWA#900) |
+P2 -CA |
+P2 |
-P2 -CA +16221T |
Het spoor was vooraf gesplitst; in het tweede deel: +CA
autosomaal
|
SPOOR INGANG VAGINA (AWA#901) |
+P2 +/-CA |
|
+16221T |
|
BAARMOEDERMOND (ws bmm 1 + 2) |
+P2 |
|
+CA |
|
ANUS (ws anus 1 en 2), |
+P2 |
|
+P2 +CA |
|
VAGINA (ws vag) |
+P2 |
|
+P2 +CA |
|
|
|
|
|
|
GEKNIPTE NAGELS SLACHTOFFER (SVO 227a/228a) |
+P2 +CA |
+P2 |
|
|
|
|
|
|
|
HAAR #15 (aangetroffen op trui SVO 207) |
|
|
+CA +16221T |
|
HAAR #17(SVO 219) hals CA |
|
|
+CA +16221T
|
|
HAAR #22, gekamd uit schaamhaar CA |
-P2 |
+P2 |
+CA |
|
HAAR #35 (schaamhaar op trui) |
|
|
+
|
onbekende
|
HAAR #68 (trui) |
+♀ -CA
|
|
+CA
|
kan van oma zijn (mtDNA identiek)
|
HAREN #42, #70 (blouse, wax-coat)
|
|
|
+CA
|
kan ook van oma zijn
|
HAREN #53, #56, #64, #78
|
|
|
-CA ++
|
steeds andere onbekende mengprofielen; kennissen van oma?
|
|
|
|
|
|
BLOEDVLEKJE[?] SPIJKERBROEK (ASA#967#1) |
+P2 -CA?
|
+P2
|
?
|
Zie de paragraaf hieraan gewijd
|
CONTACT[?]SPOREN SPIJKERBROEK (ASA#967/IFS#01b) |
|
+P2 |
|
Idem; waarom er sprake is van contactsporen wordt niet
duidelijk |
CONTACT[?]SPOREN SPIJKERBROEK (ASA#967/IFS#02?) |
|
-P2 |
|
Onduidelijke beschrijving |
CONTACT[?]SPOREN SPIJKERBROEK (ASA#967#3#4#5) |
+broer |
? |
|
Spijkerbroek was intussen aan de familie teruggegeven |
HALS TRUI (ASA969IFS#4#5#6#7) |
+?
|
|
|
'enige kenmerken', zonder vermelding of deze passen in het
profiel van P2
|
ONDERKANT MOUWEN VAN DE TRUI SLACHTOFFER (ASA969IFS#1#2#3) |
+?
|
|
|
Idem
|
|
|
|
|
|
KRAAG WAX-COAT |
+♂ +? |
|
|
Vermoedelijk -P2, 4 kenmerken behoudens XY |
|
|
|
|
|
SLIP |
+? |
|
|
Vastgesteld door Mr. Knoops, ondervraging NFI-medewerkster -
2002 |
(P2 is de verdachte, CA het slachtoffer).
Een daderspoor?
Rechtbank Zutphen uitspraak 09-10-2009. Uit het sectierapport
zakelijk weergegeven:
De letsels aan de hals, met plaatselijk huidafschaving, alsmede
de breuk van de linker grote hoorn van
het strottenhoofd werden veroorzaakt door inwerking van
uitwendig mechanisch snoerend geweld aan de hals.
|
Uit de pleitnota Zutphen (pag 49):
betreffende het ribbelvormige letsel in de nek stelt dr. Botter
[patholoog anatoom NFI] dat de streepvormige letsels in de hals
en in de kraag van de waxcoat overeenstemmen qua afmetingen. Om
met een dergelijke zachte kraag ontvellingen en roodheid te
kunnen veroorzaken is forse krachtinwerking noodzakelijk
(..)
De waxcoat is helaas niet meer volledig te
onderzoeken. De waxcoat is beschimmeld teruggekomen van de
familie A.. 91
Op 6 mei 2008 legt criminaliteitsanalist H.A. Harsema zijn
bevindingen naar aanleiding van een onderzoek van het (oude)
politiedossier met betrekking tot het forensisch onderzoek
vast in een (vertrouwelijk) rapport. P. 15:, map 2, pagina
736:
“In rapportage 94.01.11.025/A34
d.d. 21 oktober 2003 wordt aangegeven dat van de kraag van de
waxcoat ASA 968 van het slachtoffer geen DNA-profielen zijn
verkregen. Het formulier met de DNA-bepaling van de waxcoat in
map 10, onder punt 4, laat echter de volgende waarden zien:
XY, 14-15, 29-30.”
De kraag van de waxcoat bevat dus een aanraakspoor van een
man, terwijl P. als donor van dit spoor is uitgesloten, gelet
op zijn autosomale DNA-profiel! Dit is in het bijzonder
opmerkelijk omdat de jas alleen werd gedragen door Christel en
haar moeder.
|
Analyse:
Uit het kenmerk "94.01.11.025/A34 d.d. 21 oktober 2003" maak
ik op, dat het onderzoek aan zaak 94.01.11.025 op 21 oktober 2003 is
uitgevoerd of gerapporteerd. Het zal deel hebben uitgemaakt van het
zogenaamde PUMO II onderzoek. In dit onderzoek werd ook nieuw onderzoek
aan het zogenaamde bloedvlekje uitgevoerd (zie de paragraaf, hieraan
gewijd). Dit onderzoek is dus uitgevoerd met ABI SGM-Plus en de genoemde
gegevens betreffen dan de gevonden markers in de 'green lane': Amel,
D8S1179 (range: 8-18), D21S11 (range: 27-33.2).
Het XY-kenmerk geeft uiteraard aan, dat het een mannelijk profiel
betrof. De voorkomens van de laatste vier markers zijn:
Kenmerk |
positie |
frequentie |
D8S1179 |
14 |
0.18 |
|
15 |
0.102 |
D21S11 |
29 |
0.223 |
|
30 |
0.271 |
Deze combinatie van kenmerken komt bij 1,1 ‰
van de Nederlandse mannen voor. Volgens de opgave van de raadsman van P2,
zit P2 daar niet tussen. Het gaat hier om een spoor, dat is afgenomen van
het object, waarmee de verwurging kan hebben plaatsgevonden. Een
handeling, die veel kracht vergt (het strottenhoofd is gebroken), waardoor
de kans dat DNA-sporen worden overgedragen groter is.
Voor het overige is het natuurlijk
merkwaardig, zo niet onwaarschijnlijk, dat alleen de 'green lane' gegevens
opleverde en ook nog eens, dat deze gegevens op zo'n merkwaardige manier
werden geregistreerd. Alsof het niet bekend mocht worden. Nog
merkwaardiger wordt het, als je beseft dat het verkregen extract ook nog
onderzocht had kunnen worden op zgn. Y-str DNA, een methode die veel
gevoeliger is. Dit is kennelijk niet gebeurd, dan wel niet gerapporteerd.
Op zich voldoende reden, om het onderzoek te kwalificeren als
'vooringenomen'.
De rechtbank van Zutphen weet er wel raad
mee:
96. Uit de situatie op de plaats van het
delict blijkt dat het slachtoffer is aangetroffen, terwijl op haar
lichaam een groene waxcoat lag.134 In 1994 en 1995 is de
waxcoat verschillende malen door het NFI onderzocht.135 Het
resultaat daarvan was dat geen vezels werden aangetroffen die
overeenkwamen met andere onderzochte stukken van overtuiging136,
geen sperma137, geen haren138 en geen bloedsporen139.
In 1995 is de waxcoat aan de moeder van het slachtoffer geretourneerd,
maar in 2002 weer opgehaald voor nader onderzoek.140 Op 18
maart 2002 heeft het NFI gerapporteerd dat de waxcoat vrijwel volledig
was beschimmeld en derhalve niet geschikt voor
biologisch sporenonderzoek.141"
De rechtbank negeert vervolgens het feit, dat het NFI dat onderzoek klaarblijkelijk
toch wel heeft gedaan, maar niet heeft gerapporteerd.
In dezelfde categorie vallen de sporen, die
gevonden werden aan de trui (zie tabel). Hieromtrent wordt onvolledige
informatie verstrekt. Het lijkt erop, dat er kenmerken werden gevonden,
die niet met P2 overeenstemmen. Dan is het belangrijk verder te
rechercheren op deze kenmerken via Y-str onderzoek en op zijn minst te
vermelden, of het mannelijke Y-kenmerk werd aangetroffen. De sporen waren
immers gevonden op plaatsen, waarvan werd vermoed, dat de dader(groep)
hier de trui had aangevat.
Beschikbare relevante documentatie
3.2. In de aanvrage wordt hiertoe aangevoerd dat uit DNA-onderzoek is
gebleken dat de destijds op het slachtoffer aangetroffen spermasporen en
twee haren afkomstig zijn van één en dezelfde persoon, niet zijnde de
aanvrager of zijn mededader.
3.3. Ter staving van deze stelling is bij de aanvrage overgelegd een "Korte
samenvatting van het DNA-onderzoek in de zaak [slachtoffer]",
gedateerd 13 april 2000, opgemaakt door Dr. P. de Knijff, verbonden aan
het Forensisch Laboratorium voor DNA Onderzoek (FLDO) van de Universiteit
te Leiden. Deze samenvatting houdt onder meer het volgende in:
“Op het FLDO werden in opdracht van Mr Doedens de volgende sporen
en vergelijkingsmaterialen onderzocht:
- een bloedmonster van het slachtoffer “(ABY555, 7974)
- een tweetal haren aangetroffen op het lichaam van het
slachtoffer:
- Hoofdhaardeel nr 17 van tape [219] met microsporen van
hals slachtoffer.
- Hoofdhaardeel nr 5 van trui [207] van slachtoffer.
- Tweespermasporen waarvan 1 aangetroffen naast (of op ??) het
lichaam van het slachtoffer. (Extract spermaspoor buitenzijde
vagina [ws.buit.z.vag] en 1 verkregen d.m.v. een vaginaal
uitstrijkje (Extract spermaspoor vagina-ingang [ws.ing.vag.])
Uit deze sporen werd getracht DNA te isoleren.
Ons onderzoek was gericht op de beantwoording van twee vragen:
- Zijn de spermasporen aangetroffen in/op het slachtoffer afkomstig
van een familielid van het slachtoffer?
- Kunnen de haren en de spermasporen van dezelfde persoon
afkomstig zijn?
Ten aanzien van de eerste vraag werd in het bloed van het
slachtoffer en in de twee spermasporen een DNA-profiel van 10
variabele DNA-kenmerken vastgesteld. Hieraan werden nog 6
DNA-kenmerken toegevoegd die door ons reeds in een onderzoek in 1994
werden vastgesteld.
Op grond van dit DNA-profiel bestaande uit 16 variabele kenmerken
werden drie mogelijkheden in ogenschouw genomen:
- Het sperma is afkomstig van een onbekende man die niet verwant is
aan het slachtoffer.
- (…)
- (…)
De eerste optie, de onbekende man, bleek het meest waarschijnlijke
scenario te zijn volgens onze resultaten.
Ten aanzien de tweede vraag te kunnen beantwoorden werd door ons een
zgn. HVR-I D-Loop mtDNA sequentie analyse verricht. Bij deze analyse
wordt de exacte samenstelling van 412 bouwstenen van dit stukje DNA
(de HVR-I D-Loop in het mtDNA), ook wel de baseparenvolgorde genoemd,
vastgesteld. Deze analyse is de enige mogelijkheid om uit dood
celmateriaal zoals afgebroken haren nog een DNA-resultaat te
verkrijgen.
In de beide haren werd een duidelijk mtDNA profiel vastgesteld (type
A*) met daarnaast een geringe bijdrage van een tweede mtDNA-type
(waarschijnlijk afkomstig van het slachtoffer, zie hieronder).
Het slachtoffer bleek mtDNA-type B te hebben.
In 1 spermaspoor (buiten of op het lichaam) (Extract spermaspoor
buitenzijde vagina [ws.buit.z.vag] werd een zuiver mtDNA-profiel
vastgesteld welke volledig overeenkwam met het type A profiel eerder
aangetroffen in de twee haren.
In het tweede spermaspoor (verkregen d.m.v. een vaginaal
uitstrijkje) (Extract spermaspoor vagina-ingang [ws.ing.vag.]) werd
het mtDNA-type B (dus van het slachtoffer) aangetroffen.
De discrepantie tussen de twee spermasporen kan vrij eenvoudig
worden verklaard door het feit dat spermacellen 50-100 keer minder
mtDNA bevatten dan de epitheelcellen van het slachtoffer, gecombineerd
met het feit dat een vaginaal uitstrijkje per definitie veel
epitheelcellen van het slachtoffer bevat (naast de eventueel aanwezige
spermacellen).
Zowel het mtDNA type A (van de haren en het eerste spermaspoor) als
het mtDNA type B (van het slachtoffer en het tweede spermaspoor)
werden door ons niet eerder aangetroffen in een bestand van 167
Nederlanders. Hiermee heeft dit profiel een frequentie van minder dan
1 op 167 personen. Dus op grond van dit mtDNA onderzoek kan niet
worden uitgesloten dat de haren en het sperma afkomstig zijn van
dezelfde persoon. De frequentie van het mtDNA profiel is minder dan 1
op 167."
*) Zo werd destijds in de
procesvoering het profiel C16221T aangeduid.
Merk op, dat destijds nog niet kon worden vastgesteld, dat de herkomst
van dit mtDNA-profiel niet overeenstemde met het DNA-profiel in de
spermacellen. Ook, dat de laatste vaststelling later werd
gecorrigeerd.
12. Met betrekking tot de aangetroffen haren (haardelen), het
spermaspoor, en het DNA-profiel van dat spermaspoor, blijkt uit een
proces-verbaal van het Recherchebijstandsteam Gelderland, Technische
Recherche, kenmerk B.P.S. nr 93-524610, betreffende ‘technisch
sporenonderzoek’, opgemaakt door de technisch rechercheurs Benne,
Kogelman, Kroes, Amptmeijer, Kerkhoven en Lebens en afgesloten op 2
augustus 1994, met de daarbij gevoegde bijlagen (een overzicht van
'stukken van overtuiging' en onderzoeksrapporten) het volgende.
- Er zijn hoofdhaardelen aangetroffen op een door het slachtoffer
gedragen trui (nummer 207 op de bij het proces-verbaal gevoegde lijst
van stukken van overtuiging) en op haar hals (nummer 219 op die lijst).
Het Gerechtelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie stelde
vast dat die hoofdhaardelen niet alleen niet pasten in het
hoofdhaarpalet van het slachtoffer, maar evenmin in de hoofdhaarpaletten
van de aanvragers of andere personen die in het vooronderzoek
vergelijkingsmateriaal hebben afgestaan (rapport van 25 mei 1994 van
ing. P.E. de Vreede). In een ‘gekamd schaamhaarmonster’ afkomstig van
het slachtoffer werd een schaamhaar aangetroffen (nr 226 op de lijst van
stukken van overtuiging) die niet in haar eigen schaamhaarpalet paste,
maar evenmin in dat van de aanvragers (het rapport van 25 mei 1994).
- De technisch rechercheurs namen op het rechter dijbeen van het
slachtoffer, nabij de lies, een witte, gelei-achtige, op sperma
gelijkende substantie waar. Een monster daarvan werd door tussenkomst
van de patholoog-anatoom aan het Gerechtelijk Laboratorium ter
beschikking werd. Aldaar is vastgesteld dat het inderdaad om sperma
gaat, maar tevens, op grond van DNA-onderzoek, dat het van géén van de
in het vooronderzoek als verdachte aangemerkte personen afkomstig kon
zijn. Wèl kon worden vastgesteld dat de spermamonsters - naast het
monster van hetgeen op een bovenbeen werd aangetroffen monsters die
waren genomen vanuit het lichaam van het slachtoffer - afkomstig kunnen
zijn van één en dezelfde persoon (voorlopig rapport van 20 mei 1994 en
rapport van 19 juli 1994, beide van ir H.J.T. Janssen).
13. Bij beschikking van 11 juli 1994 heeft de rechter-commissaris als
deskundige benoemd prof. dr T.K.A.B. Eskes, gynaecoloog, die daartoe de
eed heeft afgelegd. In een aan de rechter-commissaris gericht schrijven
van 14 juli 1994 heeft prof. dr Eskes een aantal vragen beantwoord
betreffende het aantreffen van sperma op het lichaam van het
slachtoffer.
14. Prof. dr Eskes is gehoord op 's Hofs terechtzitting van 27 juni
1995. Toen is ook gehoord de technisch rechercheur Kroes, waarbij onder
meer aan de orde kwam het aantreffen van de ‘geleiachtige substantie’ op
een been van het slachtoffer.
15. Bij tussenarresten van 13 juli 1995 heeft het Hof overwogen dat het
ten aanzien van enkele onderwerpen nader onderzoek wenselijk achtte. Dat
betrof onder meer de hierboven bedoelde, op de hals en op een trui van
het slachtoffer aangetroffen, haren en een schaamhaarmonster. Het Hof
achtte het met name van belang of vastgesteld zou kunnen worden of twee
of meer van deze haren van dezelfde persoon afkomstig konden zijn, of er
DNA-onderzoek was ingesteld aan het schaamhaarmonster en zo ja, tot
welke conclusie dat onderzoek had geleid of zo nee, of zulk onderzoek
alsnog zou kunnen worden uitgevoerd.
(..)
Vervolgens wordt weer ingegaan op het onderzoek van De Knijff, dat nu
is aangevuld: 23. In het rapport van 15 september 2000 is te vinden dat
het eerder in de haren en het sperma vastgestelde DNA-profiel verschilt
van DNA-profielen die zijn vastgesteld in op 7 juli 2000 van de aanvragers
afgenomen bloed- of speekselmonsters. De op het slachtoffer aangetroffen
haren en spermamonster kunnen derhalve niet van hen afkomstig zijn.
24. De opsteller van het verzoek ziet de betekenis van het nu
uitgebrachte rapport ten opzichte van het in april 2000 uitgebrachte
rapport hierin dat in het eerdere rapport nog niet kon worden uitgesloten
dat "de haren qua mtDNA profiel overeenkomen met de spermasporen en met
(een van) de verdachte(n)", terwijl nu met zekerheid kan worden
vastgesteld dat die haren en sporen niet door de aanvragers op het
slachtoffer zijn achtergelaten (verzoek, paragraaf II.1 onder 5).
27. Onmiskenbaar duidt het aantreffen van sperma op en in het lichaam
van het slachtoffer, gevoegd bij het aantreffen van niet van haarzelf
afkomstige haren (waaronder een schaamhaar) op haar lichaam en kleding
(*), er op dat een mannelijk persoon, al dan niet met haar instemming,
tamelijk korte tijd voordat zij werd gevonden sexueel contact met haar
heeft gehad. Een dwingende aanwijzing dat dit contact in direct verband
heeft gestaan met de dood van het slachtoffer is er evenwel niet in te
vinden. De ten laste van de aanvragers bewezenverklaarde verkrachting en
levensberoving worden er niet door uitgesloten.
(*)Destijds stond nog niet vast, dat beide soorten sporen niet
van hetzelfde individu afkomstig konden zijn.
(vii) Nadat de zaken op 31 mei 1995 en op 26, 27, 28 en 29 juni 1995 door
het Hof waren behandeld, heeft het bij tussenarrest van 13 juli 1995 nader
onderzoek gelast, onder meer naar de op het slachtoffer aangetroffen
haren. Dat tussenarrest houdt dienaangaande het volgende in:
"Het hof acht het wenselijk dat het hof door het Gerechtelijk
Laboratorium nader wordt ingelicht over de aangetroffen haren van de trui
ad 207, de folie ad 219 en het gekamde schaamhaarmonster ad 226. Met name
acht het hof van belang het antwoord op de vraag of door middel van nader
onderzoek kan worden vastgesteld of twee of meer van deze haren van
dezelfde persoon afkomstig kunnen zijn. Ingeval van bevestigende
beantwoording van deze vraag acht het hof zulk een nader onderzoek
gewenst. Het hof wenst tevens uitsluitsel te krijgen over de vraag of de
haar die geduid wordt als het gekamde schaamhaarmonster ad 226 voorwerp is
geweest van het DNA-onderzoek, en zo ja tot welke conclusies dat onderzoek
heeft geleid. Indien zodanig onderzoek niet heeft plaatsgevonden, acht het
hof het gewenst dat - indien mogelijk - dit alsnog wordt verricht".
(..)
(ix) Bij brief van 9 augustus 1995 aan de Procureur-Generaal bij het
Hof heeft het Gerechtelijk Laboratorium meegedeeld dat uit het resultaat
van het DNA-onderzoek van het schaamhaar (226) geen eenduidige conclusie
kon worden verkregen, maar dat zeer wel mogelijk is dat dat schaamhaar
afkomstig is van het slachtoffer.
Die brief houdt ten aanzien van het aangetroffen sperma het volgende
in:
"De bij de gerechtelijke sectie waargenomen witte gelei-achtige
substantie werd op een wattenstaafje veiliggesteld door de patholoog dr.
R.Visser. (...) Bij het veiliggestelde spermaspoor op het rechter
bovenbeen werden per gezichtsveld circa vijf spermatozoa waargenomen
(...)".
Bij afzonderlijke brief van 9 augustus 1995 is door het Gerechtelijk
Laboratorium aan de Procureur- Generaal bij het Hof meegedeeld dat de
hoofdharen (207) niet pasten in de hoofdhaarpaletten van het slachtoffer
en van de aanvragers en voorts dat het zeer wel mogelijk is dat deze
hoofdhaardelen van verscheidene personen afkomstig zijn.
(x) Het onderzoek in hoger beroep is hervat op 7 september 1995. Het
proces-verbaal van die terechtzitting houdt onder meer in als verklaring
van de getuige-deskundige Janssen, wetenschappelijk medewerker, verbonden
aan het Gerechtelijk Laboratorium:
"Op dit moment is in Nederland alleen DNA-onderzoek mogelijk op
haarwortels, niet op de overige delen van een haar".
Het Hof heeft bij op die terechtzitting genomen tussenbeslissing het
wenselijk geoordeeld "dat wordt onderzocht of een DNA-onderzoek op de
haar, aangetroffen op de trui ad 207, mogelijk is en dat, als die
mogelijkheid zal blijken te bestaan, een dergelijk onderzoek plaatsvindt".
(xi) Het naar aanleiding van die vraagstelling van het Hof door het
Gerechtelijk Laboratorium aan de Procureur-Generaal uitgebrachte rapport
van 18 september 1995 houdt omtrent de mogelijkheid van het door het Hof
beoogde DNA-onderzoek niets in.
Bij de voor de hand liggende theorie van versleping na een eerder sexueel
contact lijkt het vreemd dat de toenmalige partner van het slachtoffer nog
nimmer is gevonden. Christel Ambrosius was, zo blijkt uit de stukken en
trouwens ook uit de gevonden sporen, een levenslustig en charmant meisje
dat veel vriendjes had. Het is op zichzelf bepaald niet onaannemelijk dat
zij kort tevoren een of meer vrijwillige sexuele contacten heeft gehad.
Ook is niet onaannemelijk dat degenen die de sporen hebben
achtergelaten er nu voor terugdeinzen zich bij justitie te melden of
ervoor kiezen hun betrokkenheid bij een vrijwillig contact te ontkennen.
Ook is mogelijk dat de vriend naar het buitenland is vertrokken. In het
najaar van 2001, toen de zaak hier in behandeling werd genomen, is de heer
L. uit Portugal als een mogelijk vrijwillige leverancier van sporen naar
voren gekomen. Ik merk daarbij nog op dat ik het niet begrijpelijk vind
dat indertijd niet meer aandacht aan de persoon L. is besteed. Een
rechtshulpverzoek richting Portugal dat enige maanden geleden is uitgegaan
heeft vooralsnog helaas geen resultaat opgeleverd. Wij zien echter in de
heer L. zeer zeker een kandidaat voor het auteurschap van het zonneklaar
nadien door de daders versleepte althans uit de vagina van Christel
afkomstige vocht op het bovenbeen. Andere interessante hypotheses met
betrekking tot de persoon van de vrijwillige donor konden door het
omvangrijke (nadere) DNA-onderzoek worden gefalsificeerd.
Ik teken bij dit alles nog aan dat de persoon van de vrijwillige donor
in deze procedure natuurlijk niet de hoofdrol speelt.
Het gaat dezer dagen om de vraag of de heren d.B. en V. zich aan
doodslag en verkrachting hebben schuldig gemaakt
Telegraaf 23 mei 2008 Jolande van der Graaf
'Justitie blunderde in Putten'
AMSTERDAM - In de eerdere onderzoeken naar de Puttense moordzaak hebben
politie, justitie en het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) kapitale
blunders gemaakt met forensische sporen waardoor de werkelijke moordenaar
van Christel Ambrosius al die jaren vrijuit kon gaan.
Dat zegt de Amsterdamse advocaat Geert-Jan Knoops, die de in 2002
vrijgesproken Herman Du Bois en Wilco Viets bijstaat. Zo blijkt een
deskundige van het NFI pal na de in januari 1994 gepleegde moord in het
slipje van Christel een minuscuul bloedvlekje te hebben aangetroffen met
dna dat niet van de toen verdachte Du Bois en Viets is.
Knoops: "Dat is pas gemeld in 2002 en nooit in het dossier gekomen.
Toen ik destijds de NFI-deskundige hoorde, verklaarde zij in aantekeningen
te hebben gezet het bloedspoortje te hebben gevonden. Jarenlang is dit
niet verteld, dat is een grote slordigheid. Het NFI dient alle sporen te
melden, belastend of ontlastend.''
(..)
Hoe zit het met de nagels die opeens in 2008 opdoken? Dat weten we
niet. Of er nagelvuil is geweest of alleen maar nagels is zonder
onderliggende administratie niet meer vast te stellen. In het
sectierapport staat geen opsomming van de genomen monsters. In het
rapport van 20 mei 1994 wordt nagelvuil genoemd14.
Wat we wel weten uit onderzoek, is dat het slachtoffers nagels waren
waaronder materiaal van verdachte zit. De keten van bewijs is zoals
gezegd doorbroken maar dit heeft geen consequenties voor bewijs tegen
verdachte in deze strafzaak. Er is namelijk – anders dan dat hij deze
sporen op de plaats delict heeft achtergelaten – geen enkele andere
verklaring waarom juist steeds zijn DNA in dat materiaal is
aangetroffen.
Het is van belang in het achterhoofd te nemen dat materialen als
sperma en bloed in deze strafzaak belangrijker zijn dan haren en
contactsporen. Van haren en contactsporen is niet te bepalen wanneer
deze zijn aangebracht. Bovendien zijn deze sporen gemakkelijk
overdraagbaar van de ene naar de andere persoon. Van bloed zou dat nog
kunnen als het gaat om een substantiële hoeveelheid en vers is. Hier is
het bloedvlekje pas in 2002 ontdekt en het was erg klein.
pg 12 ev
1. SPERMASPOOR BOVENBEEN/BUITENZIJDE VAGINA (AWA#900)
Dit spoor is op de plaats delict op het rechterbovenbeen aangetroffen
en bij de sectie op 10 januari 1994 bij het NFI veiliggesteld en
bemonsterd. Het wordt omschreven als vloeibare druppel, aan de randen
deels ingedroogd16. Het autosomale profiel van dit spoor komt
volledig overeen met het autosomale profiel van verdachte17.
Het y chromosomale profiel komt volledig overeen met het y
chromosomale profiel van verdachte18. Het mtDNA profiel komt
niet overeen met dat van verdachte of slachtoffer19.
2. SPERMASPOOR INGANG VAGINA (AWA#901)
Dit spoor is veiliggesteld en bemonsterd bij de sectie op 10 januari
1994 bij het NFI. Het autosomale profiel komt volledig overeen met het
profiel van verdachte20. Op 1 locus zit een vermenging met
een ander kenmerk nummer 18 dat van het slachtoffer kan zijn. Van dit
spoor is een mtDNA profiel gemaakt dat afkomstig is van een onbekende
donor21.
3. GEKNIPTE NAGELS SLACHTOFFER (SVO 227a/228a). 22
De nagels moeten bij de sectie zijn veiliggesteld. In de stukken van
het NFI zelf wordt echter alleen gesproken van nagelvuil met de SVO
nummers 227 en 228.
Het nagelvuil en/of de nagels zijn destijds onderzocht op vezels,
maar een DNA onderzoek was toen nog niet mogelijk23. De
nagels waren goed bewaard en zijn in maart 2008 onderzocht door IFS. Er
is bloed onder de nagels van de rechterhand (FZA 500) aangetroffen en
het spoor komt volledig overeen met het autosomale profiel van
verdachte. Om bevestigd te krijgen dat dit zo lang na dato wel de nagels
van het slachtoffer waren, is ook een vergelijking gedaan met het
profiel van het slachtoffer. Dit kwam overeen met materiaal aangetroffen
op de nagels24. IFS die deze nagels heeft onderzocht, zegt
dat het autosomale profiel van verdachte afkomstig moet zijn van het
bloed, zodat het bloedvlekje van verdachte is. Ook het Y chromosomale
profiel komt volledig overeen met dat van verdachte25.
4. HAAR #22.
Deze haar is veilig gesteld tijdens de sectie, door het schaamhaar
van het slachtoffer te kammen. De haar is niet gewassen. Van de
haarwortel is een autosomaal DNA profiel gemaakt met de in 1994
gebruikte HLADQalfa methode. Dit was een mengprofiel. In 2002 is van een
ander stukje van dezelfde haar door het FLDO een autosomaal profiel
gemaakt met de STR methode. Dit bestaat uit een profiel van 7 kenmerken26.
De DNA profielen van haar #22 en het profiel van verdachte vertonen
opvallende gelijkenissen, maar omdat er ook verschil is, is er sprake
van een non-match. Deze haar heeft een Y chromosomaal profiel dat
overeenkomt met het Y chromosomale profiel van verdachte op 9
kenmerken27. Het mt profiel is hetzelfde als dat van het slachtoffer28.
5. HAAR #17(SVO 219)
Aangetroffen op de hals van het slachtoffer. Van deze haar is een mt
DNA profiel gemaakt. Het resultaat is een gemengd mt DNA profiel van
twee personen. Een van de twee mt profielen van de haar komt overeen met
het mt profiel van sperma bovenbeen, de ander met het slachtoffer29.
pg 14
1. SPERMASPOREN BAARMOEDERMOND (ws bmm 1 + 2), ANUS (ws anus 1 en 2),
VAGINA (ws vag)30.
Deze sporen zijn veilig gesteld bij de sectie31. Van deze
sporen is in 2004 een Y-chromosomaal DNA profiel gemaakt dat volledig
overeenkomt met het Y-chromosomale profiel van verdachte32. In
2008 is dit onderzoek herhaald op de twee sporen baarmoedermond door het
LGC. Ook hier werd het Y chromosomale profiel van verdachte aangetoond33.
Door het LGC werd in 2008 de vaginale fractie van de sporen baarmoedermond
autosomaal onderzocht. Er werd een mengprofiel verkregen, waarin zowel het
profiel van het slachtoffer als dat van verdachte op 5 kenmerken + Y
chromosoom voorkwam34. Het mt DNA is identiek aan dat van het
slachtoffer35.
1. BLOEDVLEKJE SPIJKERBROEK (ASA#967#1) Dit spoor is tijdens forensisch
onderzoek uitgevoerd in januari/februari 2002 veiliggesteld. Het zat aan
de binnenzijde van de door het slachtoffer gedragen spijkerbroek ter
hoogte van de linkerbil. Dit spoor is door het NFI in 2002 onderzocht en
komt volledig overeen met het autosomale profiel van verdachte36.
Ook in maart 2008 is dit spoor door het LGC onderzocht en het komt
volledig overeen met het autosomale profiel van verdachte op 16 posities.
Ook het Y-chromosomale profiel komt volledig overeen met dat van verdachte37.
pg 15 ev
2. CONTACTSPOREN SPIJKERBROEK (ASA#967/ IFS#01b)
Op de spijkerbroek aan de buitenkant van de rechter bil, werden
contactsporen aangetroffen, waarvan een Y chromosomaal profiel is gemaakt.
Dit kwam op 11 posities overeen met het Y-chromosomale profiel van
verdachte38. De spijkerbroek is ook overigens op een aantal plekken
onderzocht. Deze onderzoeken geven wel resultaten maar zo mager en
gecompliceerd dat er niet zonder meer conclusies uit kunnen worden
getrokken in de strafzaak tegen deze verdachte.
3. CONTACTSPOREN SPIJKERBROEK ASA 967#3#4#5:
Autosomaal profiel dat volledig overeenkomst met het profiel van
[..]39.
4. HAAR #15 (aangetroffen op trui SVO 207) (FLDO 16-02-09)
Gemengd mt DNA profiel van twee personen. De resultaten zijn hetzelfde
als die van de bovengenoemde haar #17. Een van de twee mt profielen van
beide haren komt overeen met het mt profiel van sperma bovenbeen, de ander
met het slachtoffer40.
5. HAAR #35,
Veiliggesteld vanaf trui slachtoffer in 2002, is een schaamhaar41. Deze
is niet afkomstig van verdachte.
6. HAAR #68:
Deze haar is veiliggesteld vanaf trui (SVO 207) slachtoffer. DNA
profiel 2 kenmerken en geslacht vrouw. Mt DNA komt overeen met
slachtoffer, maar haar is niet van slachtoffer verschil in autosomaal
DNA42.
7. OVERIGE HAREN: Veiliggesteld vanaf trui, blouse en wax-coat43, geen
autosomaal profiel verkregen. Van de haren #70 en #42 en #68 een mt DNA
profiel dat overeenkomt met dat van het slachtoffer en van de haren #53 en
#56 en #64 en #78 een mt DNA profiel dat niet overeenkomt met dat van
slachtoffer. Al deze haren kunnen niet van de donor van het sperma zijn.
8. HALS TRUI (ASA969IFS#4#5#6#7)EN ONDERKANT MOUWEN VAN DE TRUI
SLACHTOFFER (ASA969IFS#1#2#3):
Trui werd door slachtoffer gedragen44. En is door IFS in 2008
onderzocht op aanraaksporen i.v.m. mogelijk greepspoor in hals en omdat
het slachtoffer drukplekken had op de linkerpols45. Er zijn wel enige DNA
kenmerken aangetroffen maar te weinig om hieraan een conclusie te
verbinden.
Samenvatting van de voorgaande opsomming is dat zeven maal op en in het
lichaam van het slachtoffer spermasporen van verdachte, op de kleding van
het slachtoffer een bloedvlekje van verdachte en onder de nagels van het
slachtoffer ook materiaal waaronder bloed van verdachte is aangetroffen.
Aan de buitenzijde van de spijkerbroek is ook materiaal aangetroffen dat
van verdachte kan zijn; het betreft een Y chromosomaal profiel. Er is een
aantal haren aangetroffen die niet van verdachte of het slachtoffer kunnen
zijn. Onderzoek aan het muntje leverde niets op. Op de spijkerbroek van
het slachtoffer is op twee plaatsen materiaal van [..] aangetroffen en in
het huis van oma op enige afstand van het lichaam van zijn zus lag op de
vloer van de woonkamer een melktandje van hem.
pg 17
Daarnaast zijn op de spijkerbroek op de broekband bij de knoop sporen
van [..] aangetroffen. Zoals ik al eerder aangaf is de spijkerbroek in
1996 teruggegaan naar de familie en pas in 2002 weer opgehaald. Er is
getracht te onderzoeken wat er in de tussentijd met de broek kan zijn
gebeurd.
pg 18
4.3.b. Overige sporen
Er zijn op de kleding van het slachtoffer 8 haren aangetroffen die niet
of niet volledig met de verdachte of het slachtoffer kunnen worden
herleid. Ik noem deze sporen nogmaals op:
- Haar #35 is een schaamhaar, gevonden op de trui van het slachtoffer
in 2002, dus niet in 1994!!, terwijl de trui terug is geweest naar de
familie.
- Dan zijn er de haren #70, #42, waarvan het mt DNA profiel
overeenkomt met dat van het slachtoffer. Vervolgens zijn er de haren
#53, #56, #64 en #78, waarvan het mt DNA profiel niet met slo en niet
met verdachte overeenkomen.
- Van al deze haren kon geen geslacht worden bepaald. Het is dus
niet duidelijk of zij van een man of vrouw afkomstig zijn.
- Vervolgens is er haar #68. Hiervan kon wel een geslacht worden
bepaald. Dit is een vrouwelijke haar, niet afkomstig van het
slachtoffer.
Samenvattend zijn van 7 haren er 5 haren die niet van het slachtoffer en
niet van verdachte kunnen zijn.
pg 20 SPERMASPOOR BOVENBEEN/BUITENZIJDE VAGINA (AWA#900) en SPERMASPOOR
INGANG VAGINA (AWA #901)
Tijdens de inventarisatie van de stukken bleek dat het spermaspoor
bovenbeen verschillende nummers heeft gehad. De vraag was of het wel echt
sperma bovenbeen was of toch sperma ingang vagina. Uiteindelijk blijkt dat
er wel verwisseling nummers is geweest. Deze verwisseling is van
administratieve aard geweest. De sporen zelf zijn niet verwisseld.
Het spoor (AWA #900) lag op het bovenbeen, deels nog vloeibaar. Het
sperma bevatte spermatozoa circa 5 tot 25 per gezichtsveld56. Het sperma
was kort tevoren hier gedeponeerd. De deskundigen [..] en [..] van het NFI
zeggen beiden dat het heel veel sperma is en dat het recent moet zijn
gedeponeerd.
Ik citeer:
Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 18 mei 2009 op pagina 31:
“Daar kan ik wel wat over zeggen. Dit is… Ik wil even naar onze
technieken van het NFI toe vertalen: dit is heel veel sperma.” “En kan
wijzen op een recente gemeenschap. Ja.”
Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 25 mei 2009 pagina 17:
“25 koppen per gezichtsveld is toch echt heel erg veel. Tenminste
met wat wij normaal in zakenmateriaal waarnemen. Dus dan zou je toch
zeggen dat het gewoon recent geweest moet zijn”.
[..] kan geen harde uitspraak doen over hoe recent dit geweest moet
zijn. Wel zegt hij over het aantal van 25 spermakoppen per gezichtsveld
afgezet tegen de verklaring van verdachte van gemeenschap een avond van te
voren:
“Dan zeg ik nee. Dan… dit zou ik niet verwachten met de bemonstering
van de anus, van de baarmoedermond, het grote aantal spermatozoa wat ik
waarneem”.
En
“Ik heb het toen ook meteen afgezet tegen een ander scenario van de
avond van tevoren. Toen heb ik ook gezegd van nou, het lijkt mij dat het
beeld dat wij waargenomen hebben, ook microscopisch, dat de spermacellen
met kop en met staart dat dat beter past in een recente donatie van die
sporen op het lichaam dan wanneer ik zou moeten zeggen dat moet de avond
van tevoren geweest zijn57”.
Verder bevindt zich bij de stukken een brief van [..], die ook
concludeert dat het om een recent ejaculaat gaat58.
58 Aanvullend proces-verbaal 18 december 2008, p 105, brief
van 21 augustus 1995: “Als een druppel zaad/sperma er nog uit ziet als
een grijs/witte gelei, dan is dit een indicatie dat het zaad/sperma
recent is gedeponeerd.“
Het been van het slachtoffer was bedekt met een waxcoat. Op het
slachtoffer lagen de spijkerbroek van het slachtoffer met daarin haar
slipje. In spijkerbroek en in de slip zat geen sperma59. Nadat dit sperma
is gedeponeerd, heeft het slachtoffer niet (of nauwelijks) meer bewogen,
gelet op de wijze waarop de druppel lag. Het was een druppel, al dan niet
plat en geen spoor60.
60 Aanvullend proces-verbaal 18 december 2008, p 66
proces-verbaal van 19 juli 1995 opgemaakt door [..], die op 18 juli 1995
heeft gehoord de verbalisanten [..] en [..]: [..]:
“Ik het heb eerste sporen onderzoek op de plaats delict verricht. Ik
zag daarbij op het rechter bovenbeen van het slachtoffer nabij de
schaamstreek een glimmende gelei-achtige substantie, waarvan de rand
kennelijk ingedroogd was… de substantie was naar schatting iets groter
dan een gulden. De substantie was kennelijk uiteen gedrukt, platgedrukt
doordat het linker bovenbeen tegen het rechter boven been drukte. “
[..] zegt het volgende:
“Ik heb het stoffelijk overschot daar zien liggen. Ik heb toen geen
onderzoek aan het slachtoffer verricht en dus heb ik ook geen sperma
gezien. Eerst bij aanvang van de sectie te Rijswijk op maandag 10
januari 1994 heb ik de substantie zelf gezien. Het was een platgedrukte
substantie en had een diameter ongeveer ter grootte van een gulden. Ik
zeg dat [..] het vloeibare centrum van deze substantie met een
wattenstokje bemonsterde. De rand van deze substantie vertoonde een
doffe kleur, kennelijk tengevolge van indrogen.”
Tijdens het opsporingsonderzoek is het team er vanuit gegaan dat dit
spoor zuiver was in die zin dat er geen vaginale epitheelcellen in waren
aangetroffen. Zo stond dit genoteerd door het NFI61 en ook omschreven in
eerder genoemde brief van [..] (zie noot 53).
Daaruit is vervolgens door de politie en mijzelf in eerste instantie
de conclusie getrokken dat dit sperma niet in de vagina is geweest, maar
rechtstreeks op het been moet zijn gedeponeerd op de plaats delict.
Tijdens de behandeling ter zitting werd door de verhoren van de
getuigen-deskundigen [..] en [..] duidelijk dat deze conclusie niet zo kon
worden getrokken.
Zij zijn gehoord naar aanleiding van een rapport van [..], die de
verdediging adviseert62. In dit rapport wordt terecht onder de punten 1.1
tot en met 1.3 onderbouwd dat de getrokken conclusies op dit punt niet
juist zijn.
Het spoor is immers al na veiligstellen gesplitst in een sperma fractie
en een vaginale fractie. In 199463 zijn beide fracties onderzocht met de
toenmalige HLADQalfa methode. De vaginale fractie geeft een mengprofiel en
de spermafractie een enkel profiel.
De deskundigen van het NFI geven aan dat omdat de vrouwelijke cellen
er al zijn uitgehaald je niet zomaar op grond van het ontbreken daarvan in
de spermafractie kunt concluderen dat dit een schoon spoor was en dus
daarom niet in de vagina is geweest. Het tegendeel, namelijk dat er wel
vrouwelijke cellen aanwezig zijn geweest, kan overigens ook niet worden
beweerd aldus [..] en [..]64. Getuige deskundige [..], wiens
bureau IFS voor het openbaar ministerie onderzoek heeft gedaan, was niet
op de hoogte van deze scheiding tussen vrouwelijk en mannelijk materiaal.
Hij heeft daarom zijn rapportage op dit punt bijgesteld in een aanvullend
rapport van 8 juni 200965.
64 Verhoor getuige-deskundige [..] d.d. 18 mei 2009 op
pagina 29: “Ik denk dat heel weinig mensen daar op grond van de
onderzoeksresultaten zoals ze er nu liggen, enige verstandige dingen
over kunnen zeggen. Doordat we die handicap hebben dat we heel moeilijk
vaginale epitheelcellen kunnen aantonen met de lugolmethode”
65 Zie p. 12 ev. “In de rapportage van IFS van 30
januari 2009 is geen rekening gehouden met het DNA-onderzoek, waarover
het FLDO op 16 mei 2000 heeft gerapporteerd…”
Wel blijft overeind staan dat in het autosomale profiel van dit spoor
geen kenmerken werden aangetroffen van een andere man; alleen die van
verdachte.
Van het spermaspoor bovenbeen is ook een mt DNA profiel gemaakt. Dit
profiel is niet gelijk aan het mtDNA profiel van verdachte of
slachtoffer66. Het is in het onderzoek niet duidelijk geworden van wie dit
profiel kan zijn. De deskundigen zijn hierover ter zitting gehoord.
[..]/[..] verklaren dat er juist bij spermasporen waarin naar zijn aard
bijna geen mtDNA zit, bij vervuiling snel mtDNA van een ander boven kan
komen. Dit kan van iedereen zijn, ook van de onderzoekers ter plaatse.
Zeker gelet op het feit dat in 1994 nog niet werd gewerkt met beschermende
kleding blijft deze mogelijkheid open.
[*]
Wat betreft het spoor ws. ing. Vag. het volgende: In maart 2008, toen
de sporen naar het LGC gingen voor onderzoek, bleek dit spoor te zijn
opgebruikt. Het rapport van het FLDO van 2 april 2002 geeft het laatste
onderzoek weer. Daaruit blijkt dat het autosomale profiel van dit
spermaspoor overeenkomt met dat van verdachte. Er is op 1 locus een
vermenging te zien, kan zijn met het DNA materiaal van het slachtoffer.
Van dit spoor [demo: AWA #901] werd in 1994 gerapporteerd dat het
mtDNA profiel van het slachtoffer hier doorheen zat. In 2002 zie je bij
dit spoor het zelfde mtDNA profiel als bij het spermaspoor bovenbeen, dus
van een onbekende. Daarvoor geldt weer het zelfde verhaal als hierboven….
INWENDIGE SPERMASPOREN
Van deze sporen is in 2008 door het LGC geprobeerd een autosomaal
profiel te verkrijgen. Eerder zijn de sporen alleen maar op Y-chromosomaal
en mt DNA bekeken. Omdat deze sporen qua mt DNA matchten met het
slachtoffer67 en haar #15/ #17 met het spermaspoorbovenbeen68,
rees de vraag of er meerdere donoren van sperma waren. Tijdens het
onderzoek in 2008 werd een autosomaal mengprofiel gevonden, dat past op
het profiel van verdachte en van het slachtoffer69. De donor
van het sperma bovenbeen kan dus dezelfde zijn als de donor inwendige
sperma.
Tijdens de zitting zijn de resultaten van deze sporen niet aan de orde
geweest. Wel is gesproken over de plaats van de sporen en de morfologie
van het sperma in het algemeen. Deze sporen zaten in en om de vagina en
anus van het slachtoffer. Hiervan zijn zogenaamde uitstrijkjes gemaakt70.
Bovendien zijn ook uitstrijkjes gemaakt van de ingang vagina en anus.
Daar is ook sperma aangetroffen waarbij het mogelijk is dat dit uit de
vaginaopening is weggevloeid naar de anus, terwijl zij op haar rug lag.
Over anaal contact staat niets in het sectierapport.
[..] sluit niet uit dat er anaal contact is geweest. De andere
deskundigen praten over een loopspoor van vagina naar anus. Omdat op slip
en spijkerbroek geen sperma zat, de spermadruppel op het bovenbeen van
dezelfde donor is, en het om een in forensische termen behoorlijke grote
hoeveelheid koppen/staarten ging71, is het aannemelijk dat deze sporen op
de plaats delict zijn aangebracht.
Voetnoot 71 P. 10: “en wanneer je inderdaad veel meer vindt, 5 of
zelfs, wat wie hier ook gezien hebben 10, dan vinden wij dat een
behoorlijke hoeveelheid sperma.” En op p. 11 “Ja wat er uit af te leiden
is, is dat er allereerst veel – tenminste dat vind ik- veel sperma
koppen waargenomen zijn. Dat ook de waarneming met staarten gecombineerd
met het aantal spermakoppen, vind ik – ook uit ervaring – dan zou je
toch moeten zeggen dat dat van een recente donatie is geweest. Van een
recente ejaculatie is geweest.”
BLOEDVLEKJE SPIJKERBROEK
Het bloedvlekje is terug te brengen naar verdachte. Het zat aan de
binnenkant van de spijkerbroek. Dit betekent dat het niet door een
toevallige aanraking aan de broek, terwijl deze werd gedragen, is
aangebracht. Het is aannemelijk dat ook dit spoor op de p.d. op het
slachtoffer is terechtgekomen.
Het is niet te verklaren dat dit op een andere manier daar terecht is
gekomen. Niet na 9 januari 1994, maar ook niet eerder in de gestelde
relatie van verdachte met slachtoffer. Die relatie heeft namelijk niet
bestaan, maar daar kom ik later op terug.
NAGELS
Het bloed en vuil onder de nagels waaruit het profiel van verdachte
naar voren komt, moet op de dag van het delict zijn aangebracht. De kans
dat zij die ochtend heeft gedoucht is namelijk zeer groot. (zie pagina 25,
Hygiëne en kleedgedrag slachtoffer i.v.m. aantreffen DNA materiaal).
Bovendien heeft Slachtoffer die middag nog de afwas gedaan72. Douchen of
wassen vermindert de hoeveelheid DNA.
Ook zou zeep DNA materiaal afbreken ([..] zitting 27-5-09) Dit wordt
door [..] namens de verdediging bestreden op basis van
literatuuronderzoek. [..] van het NFI bijvoorbeeld heeft daar een andere
mening over. Op basis van datzelfde onderzoek concludeert hij dat de
bevinding in deze strafzaak afgezet tegen dat onderzoek bijzonder is73.
Het onderzoek dat door IFS aan de nagels is uitgevoerd geeft een
duidelijk resultaat. Zowel in de rapportage als tijdens de verhoren ter
zitting onderbouwt [..] dat het gevonden bloed onder de nagels van
verdachte moet zijn. Deze conclusie wordt door het Openbaar Ministerie
overgenomen74.
pg 25
SCHONE SLIP
Vanwege de titel van deze paragraaf hoort de slip hier niet thuis. Toch
wil ik deze hier bespreken, omdat dit een negatief spoor is dat wel naar
verdachte als dader leidt. De schone slip is in combinatie met de enorme
hoeveelheid sperma die is aangetroffen op en in het lichaam van
slachtoffer bewijs dat het sperma op de plaats delict is aangebracht en
niet een dag eerder. De deskundigen [..] en [..] verklaren hier eenduidig
over75.
Zoals gezegd, kan naar de mening van het OM van de spermasporen worden
geconcludeerd dat ze op de plaats delict in en op Slachtoffer terecht zijn
gekomen en niet op zaterdagavond.
pg 26
Samenvattend droeg het slachtoffer, nadat zij zich waarschijnlijk had
gedoucht, op zondagmiddag andere kleding dan op zaterdagavond. Daarbij
komt dat de jas en de trui die zij op de dag dat het delict plaatsvond
droeg van haar moeder waren.
(..)
Hierbij komt dat het slachtoffer gelet op het gevonden DNA materiaal
onder de nagels zich moet hebben verweerd, waarbij de dader ook al is het
minimaal bloed heeft verloren81.
Omdat de seksuele handelingen tussen het wurgen en steken in moeten zijn
verricht en er geen enkel relevant DNA spoor is van een andere man, moet
de donor van het verse sperma degene zijn die slachtoffer om het leven
heeft gebracht.
Er is op basis van het forensisch onderzoek dan ook maar één conclusie
mogelijk: verdachte is degene die slachtoffer heeft verkracht en om het
leven heeft gebracht. Deze conclusie kan alleen maar anders worden als
verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het aantreffen van zijn
DNA materiaal.
(..)
Ir. H.J.T. Janssen, Hof Leeuwarden 11 februari 2002, vervolgblad 17:
“In de vaginale fractie, die we destijds
hebben veiliggesteld, vinden we datzelfde profiel van het sperma, maar
ook het profiel passend bij het slachtoffer. Dat zou inhouden dat in de
vaginale fractie celmateriaal aanwezig was van het slachtoffer.”
(..)
Brief van Ir. H.J.T. Janssen van 18 september 1995 aan het gerechtshof
(map 2 eind proces-verbaal p. 811:
“Van het wattenstaafje met materiaal dat is
veilig gesteld vanaf het rechter bovenbeen van het slachtoffer, Christel
A., werden microscooppreparaten vervaardigd die met een Lugol-oplossing
(opmerking raadsman: hou die naam vast!) werden gekleurd, teneinde
vaginale epitheelcellen te kleuren. In de microscooppreparaten werden
geen vaginale epitheelcellen waargenomen. Opgemerkt moet worden dat het
meeste materiaal op het wattenstaafje reeds gebruikt was voor een eerder
DNA-onderzoek. Zoals op de terechtzitting van 7 september 1995 reeds
door mij is opgemerkt, is bij dit DNA-onderzoek in de “vaginale fractie”
van het spermabevattende spoor wel celmateriaal aangetoond dat afkomstig
kan zijn van het slachtoffer, Christel A.. De aard van dit celmateriaal
is destijds niet onderzocht.”
(NB. opmerking raadsman: dit onderzoek heeft plaatsgevonden voordat
sprake kan zijn geweest van enige zegelverwisseling)
Ir. H.J.T. Janssen, proces-verbaal Hof Leeuwarden 11 februari 2002.
Vervolgblad 16:
“De vraag rees of aangetoond kon worden of
er vaginale epitheelcellen aanwezig waren in het spoor op het rechter
bovenbeen. Het voorhanden zijnde materiaal in de diepvries is onderzocht
en wij hebben geen vaginale epitheelcellen aangetroffen. Daarbij moet ik
zeggen dat het tijdstip van het onderzoek vrij ver na het eerste
onderzoek gelegen was en dat er bij het eerste onderzoek veel materiaal
was gebruikt. Je kunt niet zeggen dat dit betekent dat het gevonden
spoor niet uit de vagina afkomstig was. Je hebt geen aanwijzingen dat
het uit de vagina komt. Het was bovendien, zoals ik al zei, niet het
meest ideale materiaal. (…). In de meeste gevallen kijken we of we
spermacellen vinden en doen we geen onderzoek naar vaginale
epitheelcellen. (…). Wij hebben in deze zaak in de vaginale fractie
zowel het DNA profiel van de man als van 21 de vrouw aangetroffen. (…).
In de vaginale fractie, die wij destijds hebben veilig gesteld, vinden
we datzelfde profiel van het sperma, maar ook het profiel passend bij
het slachtoffer. Dat zou inhouden dat in de vaginale fractie
celmateriaal aanwezig was van het slachtoffer. Ik kan alleen niet zeggen
of dat vaginale epitheelcellen waren. (…). We kunnen niet vaststellen of
het epitheelcellen of andere huidcellen zijn.”
(..)
3.1.2 Het (wel degelijk) bemonsterde nagelvuil is zoek
De officier van justitie zegt in haar requisitoir, (p. 10):
“Hoe zit het met de nagels die opeens in
2008 opdoken? Dat weten we niet. Of er nagelvuil is geweest of alleen
maar nagels is zonder onderliggende administratie niet meer vast te
stellen. In het sectierapport van 20 mei 1994 wordt nagelvuil genoemd.”
(p. 12):
“De nagels moeten bij de sectie zijn
veiliggesteld. In de stukken van het NFI zelf wordt echter alleen
gesproken van nagelvuil met de SVO nummers 227 en 228. Het nagelvuil
en/of de nagels zijn destijds onderzocht op vezels, maar een DNA
onderzoek was toen nog niet mogelijk.”
De officier suggereert dat onduidelijkheid bestaat omtrent de vraag of
het “nagelvuil en/of de nagels” niet gewoon hetzelfde is en dat het daarom
zeer wel mogelijk is dat destijds de nagels zijn onderzocht op de
aanwezigheid van vezels.
3.1.3 Bloed onder de nagels niet per se van P.
In 2008 heeft Eikelenboom in de bemonstering van de nagels van de
rechterhand bloed aangetoond (door middel van de Tetrabase-test). De
tetrabasetest is destructief, hetgeen inhoudt dat het deel van de
bemonstering dat is gebruikt om de aanwezigheid van bloed aan te tonen, na
deze test niet meer kan worden gebruikt om nader onderzoek mee te doen.
Nadat Eikelenboom op deze wijze voor een deel van de bemonstering had
aangetoond dat daarin bloed aanwezig was, heeft hij het resterende deel
van de bemonstering onderzocht op de aanwezigheid van celmateriaal en een
DNA-analyse gedaan, waarbij kenmerken van het slachtoffer zijn aangetoond
en een volledig DNA-profiel van cliënt is verkregen. Voor het verkrijgen
van een dergelijk volledig DNA-profiel zijn overigens slechts een gering
aantal cellen nodig (zo’n tweehonderd, zie verhoor Kloosterman t.t.z. d.d.
18 mei 2009, p. 7 en 48).
Volgens justitie moet betekenis worden toegekend aan het feit dat uit de
bemonstering van de nagels van het slachtoffer geen volledig R-profiel is
verkregen. [?] De verdediging meent dat daaraan geen enkele betekenis kan
worden toegekend, al was het maar omdat reeds in 1994 het nagelvuil onder
nagels is veiliggesteld. Dit nagelvuil is thans zoek en nooit op DNA is
onderzocht. Wat de samenstelling van dit nagelvuil is geweest, zullen we
nooit meer weten.
In het strafdossier wordt door justitie gesteld dat bloed van cliënt
onder de nagels is veiliggesteld.
Dat is een brug te ver. Volgens verschillende deskundigen, waaronder
Kloosterman, De Knijff en Dr. M.J. Blom (Kloosterman t.t.z. d.d.
18-05-2009, p. 37; De Knijf t.t.z. d.d. 08-06-2009, p. 75; Blom t.t.z.
08-06- 2009, p. 38) kan niet gezegd worden dat het aangetoonde bloed van
P. moet zijn, maar is het evengoed mogelijk dat het bloed van Christel
betreft, vermengd met celmateriaal van P., maar dan van een ander type,
zoals bijvoorbeeld speeksel of sperma (net als bloed rijke bronnen van
DNA).
3.2 Het bloedvlekje in de spijkerbroek van het slachtoffer
(..)
Map 1 Eindproces-verbaal, rapport Eikelenboom 5 april 2002 (NFI), p. 257:
“Bloed Op 8 en 11 februari 2002 heeft op
het NFI het onderzoek naar biologische sporen plaatsgevonden. Hierbij
werd de kleding en het mes van het slachtoffer minutieus onderzocht op
de aanwezigheid van celmateriaal.”
“Overig celmateriaal Bij het onderzoek naar
aanraaksporen is gekeken naar plaatsen op de broek waar een dader de
broek mogelijk beetpakt om deze bij een onwillig slachtoffer uit te
trekken”
Blijkens p. 259 zijn vanuit deze hypothese bemonsterd, de knoop, het
lipje boven het knoopsgat, de verkreukeling in de tailleband links van het
knoopsgat en de tailleband rechts van de knoop.
“Verder werden op de spijkerbroek geen
andere plaatsen aangetroffen waar het nemen van een DNA monster zinvol
werd geacht.”
Map 1, eindproces-verbaal p. 258 (rapport NFI 5 april 2002, opgemaakt
door Richard Eikelenboom).
“Spijkerbroek [ASA967] Bloed: 37 Aan de
binnenzijde van de spijkerbroek [ASA957] is ter hoogte van de ‘onderkant
van de linkerbil’ [ASA967] # 1 met een diameter van circa 1 mm
waargenomen. Hoe en op welk tijdstip dit bloedvlekje op de spijkerbroek
terecht is gekomen, kon niet worden vastgesteld (zie foto van broek op
p. 258).”
Proces-verbaal zitting Hof Leeuwarden, d.d. 8 april 2002: De heer A.D.
Kloosterman, gerechtelijk deskundige:
“Van de plaats waarin de spijkerbroek die
door het slachtoffer is gedragen een minuscuul klein bloedvlekje is
aangetroffen, is ook een kleurenfoto gemaakt. Wij hebben er geen
verklaring voor, hoe dat bloedvlekje daar is gekomen, want het is alleen
maar een vlekje.
Degene die gemeenschap met het slachtoffer
heeft gehad, zou zich mogelijk kunnen hebben verwond. Het was echter
maar een heel klein beetje bloed, dus het gaat niet om een ernstige
verwonding. Er kan niet worden vastgesteld hoe dat bloed op die broek is
terechtgekomen, of van welk lichaamsdeel het bloed afkomstig moet zijn".
(…).
Map 2, eindproces-verbaal rapportage expertmeeting 2003, p. 554:
“Aan de binnenzijde van de spijkerbroek op
de overgang van de linkerbil naar het linkerdijbeen is in 2002 een
kleine hoeveelheid bloed aangetroffen (vlekje) die in 1992 niet is
waargenomen. Het onderzoek is uitgevoerd nadat de broek in eerste
instantie terug was gewezen aan de familie en enige jaren in een
kartonnen doos bewaard is gebleven. Het bloed is afkomstig van dezelfde
man als van het sperma.”
Het bloedvlekje brengt Ing. R. Eikelenboom in 2009 tot de volgende
stelling: Criminalistisch rapport 30 januari 2009, p. 21/86:
“De dader is met bebloede handen in contact
geweest met de broek van het slachtoffer toen deze tijdens de
verkrachting werd verwijderd. Dit bloedvlekje is bemonsterd.”
8.1 Strangulatiespoor en DNA op de waxcoat
In de nek van het slachtoffer is letsel aangetroffen
Map 1, p. 246: PV 24 januari 2006:
betreffende het ribbelvormige letsel in de
nek stelt dr. Botter [patholoog anatoom NFI] dat de streepvormige
letsels in de hals en in de kraag van de waxcoat overeenstemmen qua
afmetingen. Om met een dergelijke zachte kraag ontvellingen en roodheid
te kunnen veroorzaken is forse krachtinwerking noodzakelijk
(..)
De waxcoat is helaas niet meer volledig te onderzoeken. De waxcoat is
beschimmeld teruggekomen van de familie A.. 91
Op 6 mei 2008 legt criminaliteitsanalist H.A. Harsema zijn bevindingen
naar aanleiding van een onderzoek van het (oude) politiedossier met
betrekking tot het forensisch onderzoek vast in een (vertrouwelijk)
rapport. P. 15:, map 2, pagina 736:
“In rapportage
94.01.11.025/A34 d.d. 21 oktober 2003 wordt aangegeven dat van de kraag
van de waxcoat ASA 968 van het slachtoffer geen DNA-profielen zijn
verkregen. Het formulier met de DNA-bepaling van de waxcoat in map 10,
onder punt 4, laat echter de volgende waarden zien: XY, 14-15,
29-30.” (*)
De kraag van de waxcoat bevat dus een aanraakspoor van een man, terwijl
P. als donor van dit spoor is uitgesloten, gelet op zijn autosomale
DNA-profiel! Dit is in het bijzonder opmerkelijk omdat de jas alleen werd
gedragen door Christel en haar moeder.
(*) Dit lijkt op een gedeeltelijk DNA-profiel in de 'green lane'.
Waarom er dan geen waarden voor de andere lanen zijn opgenomen is
curieus. Uiteraard is een dergelijke vondst voldoende, om potentiële
donoren uit te sluiten [demo].
(..)
C. Standpunt van verdachte/de verdediging
4. De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent op zondag 9
januari 1994 (en eerder) in de woning van de oma van het slachtoffer aan
de [adres te plaats] te zijn geweest. Verdachte betwist niet dat de
spermasporen, het onder de nagels van het slachtoffer en het in het
bloedvlekje in de spijkerbroek aangetroffen celmateriaal van hem afkomstig
zijn. (..)
Verder heeft verdachte gewezen op sporen die hem zouden ontlasten: een
aanraakspoor op de waxcoat, de schaamharen #22 en #35, de haren #42 en
#70, een plukje haar in de hand van het slachtoffer. Gewezen is op een aan
elkaar gelijk, maar van verdachte en het slachtoffer afwijkend
mtDNA-profiel in het celmateriaal in het spermaspoor bovenbeen en het
spermaspoor ingang vagina, alsook in haar #15 en haar #17, welke
bevindingen kunnen wijzen in de richting van een andere dader. Volgens de
verdediging is sprake van een aantal voor verdachte ontlastende
scenario's. Meer in het algemeen heeft de verdediging gewezen op de
onvolledigheid van het dossier, data die niet meer te achterhalen zijn, de
"chain of custody" die is verbroken, terwijl onderzoek aan meerdere
stukken van overtuiging niet meer mogelijk is.
Ton Derksen. Dubbel gedwaald. ISWW UITGEVERS. 2017. Pagina 23.
Het NFI heeft drie foliën met microsporen van de PD ontvangen, een van de
vloer onder het slachtoffer - de meest voor de hand liggende plaats,
waarop de zaadvloeistof die in de vagina gezeten zou hebben, had moeten
lekken – , een van de vloer rechts van het slachtoffer en een van de vloer
links van het slachtoffer, plaatsen waar bij enige verschuiving van het
lijk het zaad op de vloer had kunnen lekken. (Die verschuiving wordt door
de recherche ontkend). Verder is op de blauwe spijkerbroek, de trui, de
blouse, de bh en het slipje van Christel naar zaadvloeistof gezocht. Ook
de hals, het linker- en het rechterbeen, de buik, de linker- en de
rechterhand van Christel, en ten slotte de mat en kussens op de bank, zijn
onderzocht en bemonsterd. In alle gevallen was het resultaat: 'geen
verdachte vlekken (met het blote oog), laser negatief (niets gezien met de
crimescope), fosfatesmo-negatief (negatief resultaat van
zure-fosfatasetest)'.