Deskundigen aan het woord..2.

Bij uitstek zijn het de deskundigen, die het verloop van de herziening in de Deventer Moordzaak (Den Bosch 2003/2004) bepalen... Of beter gezegd, het Hof bepaalt welke deskundigen het verloop van de herziening mogen bepalen. Dat het Hof daarvoor ten enen male de deskundigheid ontbeert, zal zij zichzelf moeilijk hebben kunnen voorhouden. Zo bescheiden zijn rechters nu eenmaal ook weer niet.
Uiteindelijke resultaat: de deskundige met het meest overtuigende verhaal of met het verhaal, dat het beste aansluit bij het dossier dat voorligt, wint.... Er zijn een groot aantal strijdigheden met elementaire logica. Met name worden incidentele voorbeelden veelvuldig tot algemene waarheid verheven, ook al is dat in één oogopslag in strijd met de wel bekende algemene waarheid. De gehele bewijsvoering gaat ook mank aan een cirkelredenering. Men bewijst hetgeen men zelf als uitgangspunt heeft genomen.

Een -vrijwel volledige- bloemlezing uit de verklaringen volgt hier. Gezien de veelheid aan informatie, beperkt deze pagina zich tot uitspraken rond het fenomeen DNA.

  Uit de verklaring Commentaar

ref

Procesdag 8 december 2003

Dr. A.D. Kloosterman
DNA-deskundige NFI

Met betrekking tot de aard van de vlekken met de nummers ARA852#1, ARA852#8 en ARA852#9 merk ik op dat is geprobeerd om de bloedvlekken heen te manoeuvreren. Het ging om vlekken die ofwel met het oog ofwel met de crimescope waren te zien en waarvan wij dachten dat het interessant was om daaruit DNA-materiaal te isoleren. Het is niet mogelijk iets te zeggen over de aard van het celmateriaal in die vlekken, bij voorbeeld of het om bloed, speeksel of huidcellen gaat. Ook het tijdstip van depositie van dat celmateriaal is niet aan te geven. DNA is een zeer stabiele stof. Ook materiaal dat al jaren op een blouse zit kan worden getypeerd voor DNA.   20101
De oudste raadsheer vraagt mij of, indien verdachte 's ochtends bij het slachtoffer op bezoek komt en ter begroeting een hand geeft, waarna het slachtoffer tijdens het daaropvolgende gesprek of in de loop van de dag met haar hand over haar gezicht of over haar blouse strijkt, dit een verklaring kan zijn voor het feit dat DNA-materiaal van de verdachte op de blouse van het slachtoffer wordt aangetroffen. Ik kan daar niet met zekerheid iets over zeggen. Ik sluit de theoretische mogelijkheid niet uit. Over de mate van waarschijnlijkheid van zulk een scenario kan ik geen uitspraak doen.   20102

Ing. R. Eikelenboom
Sporen-deskundige NFI

Voor wat betreft de bloedvlekken heb ik gekeken naar vlekken die ontstaan zouden kunnen zijn, doordat de dader zelf gewond is geraakt en bloed heeft achtergelaten. Overigens bleken de DNA-profielen van deze bloedsporen overeen te komen met het profiel van het slachtoffer. Op plaatsen, waar je dat wel zou verwachten, liet de dader dus geen bloed achter... 20201
Hierna heb ik met de crimescope gekeken. De vlekken ARA852#1, ARA852#2, ARA852#7 en ARA852#8 lichtten op. Die heb ik veiliggesteld. Vlek ARA852#6 heb ik veiliggesteld, omdat deze vlek zich bevond onder het overdrachtspatroon in bloed op de voorzijde van de blouse. Het idee was dat, als de dader zijn mes zou afvegen aan de blouse, hij mogelijk op die plaats zijn handen zou plaatsen. #1, #7 en #8 werden pas door de crimescope geïdentificeerd als zichtbare sporen, en bleken ook DNA van de aangeklaagde te bevatten. Deze sporen waren dus in principe in overeenstemming met de mogelijkheid van speeksel. 20202
Vlek ARA852#9 betreft een licht rood vlekje. Dit vlekje bevond zich net onder ARA852#1. Het betrof een rode verkleuring, niet zijnde bloed. Het leek make-upachtig materiaal. Dit materiaal bevond zich verspreid over de kraag en de revers van de blouse. Dezelfde verkleuring -maar dan veel uitgebreider-bevindt zich op de elleboog van de blouse. Pas later werd ook in andere rode vlekken gezocht. 20203
Het feit dat op de blouse van het slachtoffer mengprofielen zijn aangetroffen is verklaarbaar door de mate van het geweld dat op het slachtoffer is toegepast. Op de huid van het slachtoffer is veel kracht uitgeoefend. Daardoor zullen alle stukken stof die uitgeknipt worden in ieder geval DNA-materiaal van het slachtoffer bevatten. In zes monsters uit de eerste 20 bleek deze voorspelling niet uit te komen. 20204
Procesdag 26 januari 2004
Ing. R. Eikelenboom
Sporen-deskundige NFI
Op de achterzijde van de blouse zijn waterige vlekken waargenomen waarin de aanwezigheid van bloed is aangetoond. De kleur van deze vlekken vertoont zeer veel overeenkomst met de kleur van de vlekken in de elleboog en aan de kraag. Hoe komt het bloed in deze vlekken? 21205
Op de nu getoonde afbeelding is de voorzijde van de blouse afgebeeld zoals deze eruit ziet onder de crimescope. De donkere substanties zijn de bloedvlekken. De lichtgevende substantie is waarschijnlijk serumuitscheiding van bloed. In de kraag en onder de oksels zijn zweetplekken te zien. De kleine vlekken zouden speekselvlekken kunnen zijn en die zijn dan ook bemonsterd op DNA. Hoe kom je aan serumuitscheiding? N.B. Het woord serumuitscheiding komt in het Nederlandse taalgebied niet voor. Het veronderstelde proces is ook in de literatuur niet na te wijzen (maar waar moet je naar zoeken?). 21206
Op de achterzijde van de blouse bevonden zich (..) een aantal kleinere [onder de crimescope] oplichtende vlekken. De achterzijde van de blouse is niet bemonsterd, omdat op de plaats van het delict gemaakte foto's te zien is dat het slachtoffer een vest droeg en de achterzijde dus mogelijk bedekt is geweest tijdens het delict. Hoe verklaart de deskundige dan de aanwezigheid van bloed aldaar?
Op deze manier werd een belangrijke bron om niet-delict-gerelateerd DNA in aan te treffen op voorhand genegeerd.
21207
Bij het sporenonderzoek is uitgegaan van een werkhypothese aan de hand waarvan naar relevante sporen die een relatie hebben met het delict is gezocht. De werkhypothese is onder meer gebaseerd op onderzoek naar locaties waar de dader van het delict mogelijk zijn DNA-materiaal heeft achtergelaten, bij voorbeeld bij strangulatie plaatsen waar de dader mogelijk zijn handen heeft gezet. Dit betekent, dat de selectie van de gebruikte sporen niet meer gebruikt mag worden om de relatie [delict-gerelateerd] versus [positief resultaat] te benutten. Deze relatie is immers al bij de selectie als uitgangspunt genomen. 21208
Voorts is bij de werkhypothese ervan uitgegaan dat de lichtrode substantie op de blouse make-up van het slachtoffer betreft. Let op, het gaat steeds om een hypothese. Iedere keer, dat er een bijzonderheid aan de hypothese wordt toegevoegd, wordt het belangrijker, om de hypothese te voorzien van een falsificatie-toets. 21209
Bij de werkhypothese is ervan uitgegaan dat de dader tijdens het toebrengen van het stompe trauma zijn handen in de make-up van het slachtoffer heeft gehad en die make-up vervolgens over de blouse heeft verspreid. Dat stompe trauma bestond uit het geweld in het gezicht, de hals en op de ribben. 21210
De volgende bevindingen ondersteunen dit standpunt: de kleur van de substantie, de locaties van de substantie op de blouse, namelijk in de buurt van de hals en het gezicht van het slachtoffer en het gegeven, dat het slachtoffer make-up gebruikte. De foto's PD laten zien, dat het slachtoffer niet was opgemaakt. De folie, die van het gezicht was genomen bevatte geen zichtbare sporen. 21211
De (..) cirkels geven locaties aan, waar bemonsteringen van lichtrode substantie zijn genomen. De locaties in de (..) cirkels waren niet crimescope-positief. In deze locaties is dus niet de aanwezigheid van lichaamsvloeistoffen aangetoond. Het is dus zeer onwaarschijnlijk dat het hier speeksel betreft. Het kan echter ook zo zijn dat het om een zo kleine hoeveelheid speeksel gaat dat deze door de crimescope niet wordt gedetecteerd. Wat stelt de deskundige hier nu eigenlijk?

De ingebouwde nuance blijkt aan het hof niet besteed, zal blijken.

21212
Omdat er tijdens de zitting van 8 december 2003 vragen rezen over de mogelijkheid dat het in vlek#9 aangetroffen DNA-materiaal al eerder, vóór het delict, op de blouse aanwezig was, is in de buurt van de vlek een aantal controlemonsters genomen. De genomen monsters waren crime-scope negatief en reageerden niet op de tests voor sperma respectievelijk bloed. Deze bemonsteringen hebben geen bruikbaar DNA-profiel opgeleverd. Dit ondersteunt de hypothese dat het DNA-materiaal gelijktijdig is overgedragen met de lichtrode substantie. Onzinnig. Dit was alleen maar nuttig geweest, indien men (ook) crimescope positieve monsters had genomen. Nu minimaliseert men de kans om speekselsporen aan te wijzen.

Maar die had men eigenlijk al (teveel)...

Later kwam er toch nog DNA van de aangeklaagde uit #17, één van de controlemonsters..

21213
Vlek #11 en #12 zijn crimescope-positieve vlekken. Uit deze vlekken zijn geen bruikbare DNA-profielen verkregen. #12 bleek later wel een profiel van de aangeklaagde te bevatten (in overeenstemming met de hypothese gesprek). 21214
Vlek #10 bevindt zich op de tweede kraag aan de achterzijde van de nek. Er is door het NFI uitgebreid gekeken naar de distributie van de bloedsporen over de blouse. Deze vlek viel buiten het beeld dat paste bij het bloed dat van het slachtoffer zelf afkomstig zou kunnen zijn. Omdat op de tweede kraag ook de lichtrode substantie was aangetroffen en de werkhypothese was dat de lichtrode substantie door de dader was gedistribueerd, is van die vlek een bemonstering genomen. Dit leverde een profiel op van een mannelijke individu. Klopt niet, er is een bemonstering genomen met de gehele vlek en een (groter) deel van de omgeving.

Meerdere piekjes pasten in het profiel van het slachtoffer, dit werd niet vermeld...

21215
Bij een close-up lijkt het erop dat dit vlekje kan zijn ontstaan door een kleine verwonding. De close-up was van dien aard, dat het de onderzoekers ontging, dat er nog vijf miniscule vlekjes vlakbij zaten, waardoor de verwonding als oorzaak minder waarschijnlijk wordt. 21216
Vlek #16 is een controlemonster op een willekeurige plaats op de blouse. Dit leverde geen bruikbaar profiel op. Zie de bespreking bij vlek#20. (21222). 21217
Vlek #18 is een bemonstering in de lichtrode substantie op de achterzijde van het tweede revers. Dit leverde een DNA-mengprofiel op waarin celmateriaal van het slachtoffer en een mannelijk individu werd aangetroffen. De hypothese bij deze bemonstering was dat de dader het slachtoffer hier had beetgepakt en daarbij de bovenste knoop van de blouse had losgetrokken. Hierbij zou dus kracht zijn gebruikt, waardoor mogelijk voldoende huidcellen van de dader waren achtergebleven. De knop lag overigens onder de rug van het slachtoffer; daarvoor geeft de hypothese even geen verklaring.
De hypothese werd niet getoetst en er worden ook geen toetsmidellen opgesomd; een wetenschappelijk gezien dus onzinnige hypothese.
21218
Vlek #20 bevindt zich op de rechter voorzijde van de blouse, op slechts enkele centimeters van de bovenste steekwond. Ook hier gaat het om een bemonstering in de lichtrode substantie. Deze vlek lijkt op de afdruk van een vinger. De rechter voorzijde van de blouse kan niet overeenstemmen met de plaats van de steekwonden, die zaten links.
Officieel werd er geen enkel monster van de linker schouder genomen!
21219
Deze locatie is bemonsterd, omdat het slachtoffer onder deze locatie een groot aantal ribbreuken had. De relatie met ribbreuken is gezocht, rond de ribbreuken zit bijna nergens DNA van de aangeklaagde. 21220
Op de volgende afbeelding staat het DNA-profiel van het slachtoffer. Vervolgens is het mengprofiel verkregen uit vlek #20 afgebeeld. Zichtbaar is dat de piekoppervlakken van de mannelijke donor hoger zijn dan die van de vrouwelijke donor. Dit ondersteunt de hypothese dat het mannelijk individu meer celmateriaal of celmateriaal van betere kwaliteit in deze vlek heeft achtergelaten dan de vrouwelijke donor. Waartoe dient deze hypothese? Let voorts op de twee geboden alternatieven (speeksel is een veel betere donor dan andere sporen). 21221
Dat is opmerkelijk, omdat vlek #20 zich boven de ribbreuken en dicht in de buurt bevindt van een van de steekgaten. Rond de ribbreuken (monster #16 bij voorbeeld) en de steekgaten (vlekken #2 t/m #4 en #6 liggen het meest in de buurt) is het DNA van de aangeklaagde feitelijk afwezig of niet eens gezocht; ook dit is een poging tot misleiding. 21222
Op deze locatie is dus zeer veel bloed van het slachtoffer aanwezig. De afstand bovenzijde bloedvlek bij het steekgat en onderzijde van het geknipte monster bedroeg ca. 3 cm.
Er is op de foto's van de locatie (voor  en na de monstername) zichtbaar géén bloed aanwezig, afkomstig uit het steekgat.
21223
Tijdens het onderzoek in december 2003 is de vlek #10 niet waargenomen om de volgende redenen. Er was toen slechts één week tijd voor het onderzoek. Ik heb willekeurig negen vlekken op de blouse geselecteerd. Lees de verklaringen van Ing. R. Eikelenboom, gedaan op 8 december 2003 hierover. Die schetsen een ander beeld. (202xx). 21224
Een DNA-profiel dat mogelijk afkomstig is van één en hetzelfde mannelijk individu is achtmaal op de blouse aangetroffen. Dat is bijna de helft van de bemonsteringen. Ik noem dat een groot aantal, mede gelet op de spreiding van de locaties over de blouse en het feit dat het om drie soorten celmateriaal gaat. Één zin met tweemaal onzin:
  1. de bemonsteringen zitten bijna allemaal op een kluitje (bovenaan en meestal rechts).
  2. niet is vastgesteld, uit welk soort cellen het DNA afkomstig was, en dat kan ook niet.

Voorts werd gericht gezocht naar DNA van anderen dan het slachtoffer (20101).

21225
In de bloedvlekken rond de steekgaten is geen celmateriaal van een mannelijk individu aangetroffen. Daar is geen onderzoek naar gedaan, omdat de concentratie van het materiaal van het slachtoffer daar zo hoog is dat niet werd verwacht dat celmateriaal van andere individuen zou worden aangetroffen. Geen onderzoek, dus wordt niets aangetroffen. Hier zaait Eikelenboom verwarring. Geeft toe, dat er geen DNA op de meest delictgerelateerde plekken is aangetroffen en dat hij dat ook niet wilde. 21226
Een speekseltest is niet gedaan, omdat in dat geval het materiaal verloren zou gaan. Overigens zou ook speeksel onder de crimescope oplichten. Het eerste is onzin, want dat geldt ook voor de DNA-tests, en die zijn wel uitgevoerd. De tweede regel is gladweg onjuist; werd eerder door E. ook toegegeven (21212) . 21227
De raadsman vraagt mij of de chemische samenstelling van spoor S6 (AFD823), een microsporenfolie vanaf het gezicht van het slachtoffer is vastgesteld.
Ik ben met die folie naar de afdeling chemie van het NFI gegaan en heb gevraagd om de lichtrode substantie op de blouse te vergelijken met de substantie op die folie. (..). Een dergelijk onderzoek is technisch wel mogelijk, maar daarvoor zou een experiment moeten worden opgezet. Op de afdeling chemie is mij gezegd dat een zodanig onderzoek dermate moeilijk was dat hiervan is afgezien. Hierbij speelde ook mee dat de afdeling chemie zich afvroeg wat de bewijswaarde daarvan was.
Waarvoor dient die afdeling chemie dan? En wie bepaalt bij het NFI de relevantie van onderzoek? BESPOTTELIJK, dat hiermee genoegen is genomen, geldt voor iedereen in de lijn van doorschuiven van het probleem.
Daarnaast was er een een monster uit de blouse geknipt t.b.v. de afdeling chemie. E. verzuimt dit hier te vermelden.
21228
De mate waarin in deze zaak DNA van het mannelijk individu op de blouse is aangetroffen is bepaald niet gering te noemen, terwijl het bovendien ging om een gericht, niet algeheel onderzoek. Het is niet uitgesloten, dat bij verder onderzoek nog meer sporen worden gedetecteerd. Er was gericht gezocht en gevonden, hier wordt de zinswending 'terwijl ..' dus geheel ten onrechte aangewend. Later bleek de voorspelling onjuist , in het oriënterend onderzoek werden zo'n 70 onderzoeken met negatief resultaat bekend gemaakt tegenover één positieve. 21229
Dr. A.D. Kloosterman
DNA-deskundige NFI
Folies als waarmee het gelaat van het slachtoffer is bemonsterd hebben ten doel een oppervlak te bemonsteren op de aanwezigheid van sporen als vezels en haren, niet van make-up. De folie S6 is onderzocht op de aanwezigheid van haren en bloed. Op die folie zijn geen bloedsporen of andere bijzonderheden waargenomen. Onzin, waar kennelijk niet doorheen geprikt wordt. De folie wordt als gezegd ook gebruikt voor bloedsporen, terwijl in dezelfde zin wordt gesteld, dat de folie ten doel heeft te bemonsteren voor vezels en haren. Dus wordt hier toegegeven, dat de folie ook voor andere doeleinden bruikbaar is. Dus waarom niet voor make-up? 21103
Dr P. de Knijff
DNA-deskundige FLDO
Mijn onderzoek aan de vlekken #1 tot en met #9 heeft uitgewezen, dat in de mengprofielen zeer veel DNA van het slachtoffer aanwezig is en slechts geringe hoeveelheid DNA van de verdachte. Uit de bevindingen van het NFI begrijp ik nu dat zulks ten aanzien van vlek #20 niet opgaat. Dit geeft meteen een tegenstelling met  de (algemene inhoud van) de uitspraken van E., terwijl het om dezelfde monsters gaat. 21301
Ik kan onderschrijven dat minimaal 200 huidcellen nodig zijn om met standaardmethoden een bruikbaar DNA-profiel te verkrijgen. Een geringere hoeveelheid is niet voldoende.(..) Hiermee onderschrijft hij een uitspraak van E., die echter weersproken wordt door literatuur, die E. zelf aanhaalde ("Therefore, as few as 20 cells will be sufficient to produce a DNA type profile. " - Wickenheiser 2002). 21302
Mij wordt voorgehouden dat, blijkens het rapport van het NFI d.d. 22 januari 2004, in vlek#20 de hoeveelheid DNA-materiaal die van het slachtoffer overtreft. Dit was mij nog niet bekend toen ik mijn brief aan de raadsman schreef. Dit staat voorts in dat rapport daarover: "Gezien de grote hoeveelheden DNA van het slachtoffer op zowel de binnenzijde als op de buitenzijde van de blouse (huidcellen en bloed) moet de mannelijke donor zoveel celmateriaal hebben achtergelaten dat het op deze locatie het celmateriaal van de vrouw overheerst." Dit gaat voorbij aan de omstandigheid, dat in meerdere monsters helemaal geen DNA van het slachtoffer te vinden is. 21303
Ik onderschrijf de bevinding van ing. Eikelenboom dat, als bij onderzoek van sporen met behulp van de crimescope geen fluorescentie wordt waargenomen, dit betekent dat er geen indicatie is voor de aanwezigheid van lichaamsvloeistoffen. Dit is een 'droge' vaststelling, die in het arrest van het Hof volledig uit het verband is gerukt, gebruik makend van de specifieke opmerking over vlek#20, die volgde. Deze opmerking mag natuurlijk niet uitgelegd worden als dat nu de lichaamsvloeistoffen zijn uitgesloten (dat stelde E. uiteindelijk ook niet, zei het halfhartig (21212).) 21304
Desgevraagd beaam ik dat vlek #20 niet past bij de hypothese dat het DNA via speekseldruppeltjes op de blouse van het slachtoffer terecht is gekomen.(..). Dus alleen wat betreft vlek#20! Gaat overigens voorbij aan de -wellicht niet bekende- omstandigheid, dat er vele transfers zijn ontstaan door de activiteiten van onderzoekers na de ontdekking van het slachtoffer. En dat de positie van vlek #20 niet juist gedocumenteerd is. En de kraag niet geheel plat viel op de blouse. 21305
Uitspraak 9 februari 2004
Het Hof Dr. De Knijff heeft verder de verklaring van ing. Eikelenboom onderschreven dat, als bij onderzoek van sporen met behulp van de crimescope geen fluorescentie wordt waargenomen, dit betekent dat er geen indicatie is voor de aanwezigheid van lichaamsvloeistoffen. Dr. De Knijff heeft desgevraagd bevestigd dat bij die sporen de hypothese dat het celmateriaal van speekseldruppeltjes afkomstig kan zijn, niet past. En nu is de bovenstaande opmerking (21305) m.b.t. één specifiek geval met specifieke omstandigheden tot algemene waarheid over speekselsporen verheven! 22401