Goochelen met DNA
Er zit iets vreemds met dat spoor #20.
Zoals in de
bovenliggende
paragraaf al is aangeduid, stelde Dr. Kloosterman in het
NFI-rapport
van 19 januari 2004, dat vlek #20 zich op de
rechter
van de blouse bevond (pagina 5/10):
- een lichtrode vlek op het rechter voorpand [ARA852]#20
Verderop (pagina 8/10) vinden de uitslag van
het onderzoek:
Blouse
ARA852#20 Mengsel van celmateriaal van
slachtoffer en verdachte
Tenslotte volgt op pagina 9/10 nog een
bespreking van dit spoor:
Van het
mengprofiel van het celmateriaal in bemonstering ARA852#20 van het rechter voorpand van de blouse kan het volledige
DNA-profiel van een mannelijk individu worden afgeleid. Dit afgeleide
profiel komt overeen met het profiel van de verdachte Louwes. (..)
Van een vergissing lijkt geen sprake te
zijn, alle overige sporen aan de rechter zijde van de blouse staan correct
vermeld als zijnde aangetroffen op de rechterzijde van de blouse, gezien
vanuit de denkbeeldige draagster van de blouse.
Vervolgens gaat het helemaal fout, want in
het NFI-rapport van 22 januari 2004
toont ing. Eikelenboom een overzicht van de sporen. Dit overzicht ziet er
als volgt uit (foto licht bewerkt):
|
Foto 1: Het
slachtoffer op de plaats delict.
De blauwe cirkels geven de locaties aan waar bemonsteringen
van lichtrode substanties zijn genomen.
De groene cirkels geven crimescope-positieve vlekken aan die
zijn bemonsterd.
In beide kleuren cirkels zijn DNA-kenmerken van een
mannelijk individu aangetroffen.
De rode cirkels geven de locaties van de controlemonsters
aan.
De zwarte cirkels geven de locaties aan van de
bemonsteringen waaruit óf een DNA-profiel werd verkregen,
mogelijk afkomstig van het slachtoffer, óf geen profiel.
|
Ineens blijkt er een spoor op de
linker helft van de blouse bijgekomen te zijn, de
blauwe cirkel rechts onderaan (voor de toeschouwer). Overigens zonder
enige aanvullende toelichting in het rapport. Toch staat er doodleuk op
pagina 14 van dit rapport:
"Voor een nadere specificatie met
betrekking tot de herkomst van het aangetroffen DNA in de bemonsteringen
wordt verwezen naar de DNA-rapportage van dr. A.D. Kloosterman."
Er wordt dus NIET verwezen naar
enige discrepantie met het rapport van 19 januari 2004.
Wel stelt ing. Eikelenboom in zijn toelichting (d.d. 26 januari 2004) dit:
"Vlek #20 bevindt zich op de rechter voorzijde van de blouse, op slechts enkele
centimeters van de bovenste steekwond."
Dit zonder te vermelden, dat
dit inhoudt dat er nu een gedeeltelijke discrepantie is met het rapport
van Kloosterman (niet het noemen van de term
rechts, maar de associatie met de steekwond, die
links was aangebracht).
Ook in het arrest van Den Bosch d.d. 9 februari 2004 is de verwarring nog
steeds ten top:
"2.1.7.(..)
Spoor #20 is, naar ing. Eikelenboom ter zitting van 26 januari 2004
heeft verklaard, op de rechtervoorzijde
van de blouse aangetroffen op slechts enkele centimeters van de bovenste
steekwond. Dat hier de mannelijke donor in het mengprofiel overheerst
duidt erop dat deze donor aanmerkelijke kracht heeft uitgeoefend."
Ook het Hof blijkt helemaal niet door te hebben, dat de
steekwonden aan de
linker
zijde waren aangebracht en de locatie van vlek #20 nog steeds als
rechts op de blouse staat aangegeven.
Pas tijdens het oriënterend onderzoek 2006-7 en de gelijktijdig lopende
herzieningsaanvraag werd deze discrepantie geadresseerd. In het
OO-rapport van 6 juni 2006, dat in deze periode verscheen staat vlek #20
ineens aan de
linker
zijde van de blouse geplaatst, met een begeleidende voetnoot:
"Uit het door ons verrichte onderzoek is
gebleken, dat abusievelijk in het rapport van het NFI van 19 januari
2004 is vermeld dat dit spoor op het rechter voorpand is
aan getroffen. Deze verschrijving heeft geen gevolgen voor onze hierna
te melden conclusie."
Formeel is deze opmerking hier
geplaatst door de officier van justitie bij het Landelijk Parket te
Rotterdam en de inspecteur van de regiopolitie Utrecht, die gezamelijk
tekenden voor dit rapport. En nu kun je je afvragen, op grond van welk
onderzoek zij deze conclusie meenden te mogen trekken? Wij weten het nog
steeds niet. Wel weten wij, dat deze 'vergissing' vérreikende gevolgen
had, want spoor #20 werd als incriminerend opgevat en kreeg meer gewicht
door zijn 'aparte' locatie. Dit ondermeer, doordat getuige à décharge Dr.
P. de Knijff duidelijk werd overrompeld door dit gegeven.
Het moge duidelijk zijn, dat de onduidelijkheid betreffende zijn locatie
spoor #20 ineens van nul en generlei waarde maakt.
Maar er zijn verdere inplicaties of associaties, met name gezien het
zogenaamde DNA-zakenformulier, dat in het boek van
Derksen (Leugens over Louwes - 2011) opdook. Dit
formulier begeleidt het DNA-onderzoek in de monsters, die van de blouse
werden uitgeknipt. Hier gaat het om de aangebrachte correctie in kolom 1
(geel gemarkeerd):
Het DNA-zakenformulier
|
Het DNA-zakenformulier van de tweede
reeks DNA-onderzoeken minus spoor #20, dat paste er net niet
meer op. In de eerste en vijfde kolom zijn stickers geplakt. In
de eerste kolom zijn de stickers vanaf spoor #14 ineens
onleesbaar geworden. Op sticker #14 is met enige moeite nog de
waarde 14 afleesbaar, daaronder lukt het niet meer of lijkt het
niet meer overeen te stemmen. In de marge is deze kolom opnieuw
genummerd, in overeenstemming met kolom 5. Het lijkt erop, dat
de etiketten zijn gewist. Als dat zo is, dan kan deze
correctie haast niets anders betekenen, dan dat het
originele formulier een afwijkende volgorde van nummers in kolom
1 vertoonde.
Een
andere
mogelijkheid
is nog verontrustender. Misschien kwamen de etiketten
onleesbaar uit de labelprinter rollen en werden ze - zonder
de labels goed te controleren - snel op het formulier, op de
blouse(*) en op de cuvetten geplakt. Dan is de verwisseling
van de sporen wel héél verklaarbaar geworden.
In
ieder
geval
bestaat er vanaf spoor #14 geen zekerheid meer over de
relatie uitgeknipt
blousemonster - verkregen DNA extract, ofwel de
chain of custody is verbroken. Vermoedelijk zette deze
verbroken relatie zich voort op de volgende pagina met vlek
#20. Hiermee is de merkwaardige switch van vlek #20 van
links naar rechts begrijpelijk geworden. Alleen is dan niet
meer duidelijk, welke vlek nu eigenlijk vlek #20 was.
(*)Op de blouse zijn op
opeenvolgende foto's meerdere generaties van etiketten
zichtbaar. De uiteindelijke etiketten zijn handgeschreven en
hebben dus geen fysieke relatie met de onderzochte monsters.
|
Semi-kwantitatief
Er bestaat nog een aanwijzing voor de
verwisseling van sporen. Zoals te zien is op het DNA-zakenformulier (kolom
7, rood gemarkeerd), is er sprake van een concentratiebepaling. Bij de
sporen #10, #12 en #18 staat daar een waarde ingevuld; de overige sporen
zijn voorzien van de waarde "<0,03" (ng/µL). Deze laatste waarde geeft
dus aan, dat de concentratie onder een bepaald minimum is gedaald, naar zo
zal blijken, de drempelwaarde van de gebruikte meetprocedure.
Voor spoor #20 bedroeg deze waarde 0,03 ng/µL. Deze waarde dook ook op
tijdens het zogenaamde oriënterend onderzoek van een paar jaar later. Deze
tekst werd vanwege het NFI in 2006 vrijgegeven:
"Er kan een schatting worden gemaakt van
het aantal cellen dat zich in een bepaald biologisch spoor bevindt. In
deze zaak zijn voorafgaand aan de DNA-onderzoeken die zijn uitgevoerd in
2003 en 2004 de DNA-extracten van de bemonsteringen van de blouse aan
een semi-kwantitatieve DNA-test onderworpen.(..)
De semi-kwantitatieve test van het
contactspoor van bemonstering [ARA852]#20 van de blouse geeft aan dat de
DNA-concentratie in het extract van deze
bemonstering ongeveer 0,03 nanogram (ng)
per microliter (µl) bedraagt. De bemonstering [ARA852]#20 van de blouse
is indertijd in 400 µl vloeistof geëxtraheerd. Dit betekent dat de
bemonstering in totaal 400 x 0,03 = 12 ng DNA bevat. Bekend is dat de
hoeveelheid DNA in een lichaamscel ongeveer 5 picogram (pg; 1 ng is 1000
pg) bedraagt.
Dus, 12 ng DNA komt uitgaande van een
hoeveelheid DNA van 5 pg per cel neer op circa 2400 cellen (12 ng
gedeeld door 5pg). "
Hier wordt melding gemaakt van
het volume, waarin het DNA-monster werd geëxtraheerd. Maar dit is slechts
de eerste stap om te komen tot het DNA-preparaat, dat de PCR ingaat. Het
extract wordt namelijk vervolgens door een mini-kolom 'geperst', waaraan
het DNA zich hecht, zodat het wordt afgescheiden van allerlei
onzuiverheden. Vervolgens wordt deze kolom nagereinigd, waarna het DNA
weer van deze kolom 'losgeweekt'. Dan ontstaat een zogenaamd eluaat, dat
wordt onderzocht op aanwezig DNA.
|
|
De minikolom van
QIAgen.
Het extract wordt
bovenin ingebracht. Na een of meer wasbehandelingen en
verschillende centrifuge beurten wordt uiteindelijk een
speciale vloeistof (eluens) toegevoegd, die het gezuiverde
DNA weer van de speciale laag (de eigenlijke minikolom)
onderin het inzetbuisje losweekt. Deze vloeistof wordt het
eluaat genoemd. De hoeveelheid eluaat hangt af van het
door de onderzoeker beoogde resultaat: veel DNA in
verdunde toestand, of minder DNA, maar dan lekker
geconcentreerd.
De hele procedure leidt tot zuivering - en zo men
wenst - ook tot concentratie van de aanwezige DNA. |
Die nadere analyse bestaat uit het zogenaamde semi-kwantitatieve onderzoek
en dan - na vermenigvuldiging in de PCR - uit electroforese, om een
piekenpatroon te generen. De hoeveelheid extractievloeistof bedraagt 400
µl, afgaande op de gebruiksaanwijzing van QIAgen in 2003. Maar de
hoeveelheid eluens/eluaat kan heel anders zijn, standaard wordt 200 µl
toegepast. Hierover vermeldt de gebruiksaanwijzing onder meer het nu
volgende:
For some downstream applications,
concentrated DNA may be required. Elution with volumes of less than 200
μl increases the final DNA concentration in the eluate significantly but
slightly reduces overall DNA yield (see Table 4, page 16). For samples
containing <3 μg of DNA, eluting the DNA in 100 μl is recommended. For samples containing less than 1 μg of
DNA, only one elution in 50 μl Buffer AE or water is recommended.
Nu vormt de door het NFI opgevoerde 12 ng slechts 1,2 % van 1 μg, de
drempelwaarde, waarbij QIAgen voorstelt het eluaat te beperken tot 50 μl.
Als het NFI deze raad heeft opgevolgd, had zij dus niet de beschikking
over 12 ng DNA, maar volgens de eigen rekensom slechts over 1,5 ng,
hetgeen op zich veel beter zou passen bij de uiteindelijke uitkomst van de
DNA-analyses. Trouwens, de hoeveelheid eluens kan wel vooraf worden
bepaal, maar de hoeveelheid eluaat is altijd kleiner en onzeker.
De hoeveelheid eluaat, benodigd voor de PCR die daarop volgt is vij klein.
Standaard is het totale PCR-volume 50 μL, waarvan zo'n 20 μL bestaat uit
het toegevoegde eluaat. Er is ook sprake van experimenten met een kleiner
volume, indien slechts weinig DNA beschikbaar lijkt, zoals in het
onderhavige geval. Door te werken met kleine hoeveelheden in hoge
concentraties werden alsnog redelijke resultaten bereikt. In de
verslaggeving van het NFI ontbreken dergelijke details en het is maar de
vraag, of die nog bekend zijn. Het ligt voor de hand, dat er zo weinig
mogelijk eluaat werd geprduceerd om een zo'n duidelijk mogelijk resultaat
te verkrijgen.
Het is van tweeën één: of het NFI gebruikte inderdaad het extract (de
oorspronkelijke 400 μL) voor de kwantitatieve bepaling. Maar dan is de
uitkomst van deze bepaling van nul en generlei waarde, want zo'n extract
is nog zwaar verontreinigd. Of het NFI gebruikte het eluaat voor deze
bepaling, maar dan verkeren wij in volstrekte onzekerheid omtrent het
volume ervan. Dat staat hier namelijk niet geregistreerd, zie het
formulier.
Correlatie
|
QuantiBlot methode van Applied Biometics.
De laagste waarde, die met deze methode kan worden
gedetecteerd bedraagt 0,03 ng/µL (variant ECL). Kloosterman 2001 (DNA als gerechtelijk
bewijsmateriaal) maakte melding van het gebruik van een
dot-blot voor semi-kwantitatief onderzoek ter bepalingng/µL
van de hoeveelheid benodigd extract voorafgaand aan
PCR-vermenigvuldiging. Omdat het NFI ook voor de andere
DNA-methoden gebruik maakte van materiaal van Applied
Biometrics en de opeenvolgende meetwaarden geheel
overeenstemmen met de in NFI-bronnen genoemde meetwaarden,
mogen wij aannemen, dat dit de gehanteerde methode is.
|
|
|
|
De correlatie
tussen de Quantiblot waardene en de RFU's is soms heel slecht.
Het NFI heeft daar wel een mening over, gelezen het artikel Kwaliteitsbewustzijn zit in de
genen(*) (mijn nadruk):
DNA-kwantificering.
Omdat de hoeveelheid DNA per bemonstering afhangt van de
hoeveelheid biologisch materiaal in de bemonstering,
verschilt ook de hoeveelheid DNA per DNA-extract. Een
extract wordt daarom gekwantificeerd: het bepalen van de
concentratie humaan DNA. Dit is een noodzakelijke stap in
het proces, want voor de uiteindelijke DNA-analyse is een
bepaalde optimale hoeveelheid DNA nodig. De kwantificering
dient bovendien als controlestap; van een grote hoeveelheid
biologisch materiaal in een bemonstering wordt ook een hoge
DNA-concentratie verwacht, terwijl van een kleine
hoeveelheid biologisch materiaal in een bemonstering een
lage DNA-concentratie wordt verwacht. Een
afwijking in de verwachte DNA-concentratie en de
hoeveelheid biologisch materiaal kan een indicatie zijn
dat ergens in het proces iets verkeerd is gegaan en dat
controle noodzakelijk is.
Als er dan ook nog eens
sprake is van onleesbare etiketten en verwarring rond de
locatie van een cruciaal spoor...
(*) Forensisch DNA-onderzoek bij het Nederlands
Forensisch Instituut. Door ir. B.J. de Jong, ing. A.M. van der
Ham-Quak, prof. dr. A.D. Kloosterman en dr. W.M.M. Heijnen
2013. |
Foutje, bedankt
Een incident? Kijk eens naar het volgende
fragment, de eerste pagina van een overzicht van aangetroffen
fouten bij het NFI - door het NFI zelf. Let daarbij op de opeenvolging van
data, waarop de fouten werden gemaakt, nogmaals, voor zover teruggevonden:
Het NFI heeft gereageerd, maar helaas
werken de links in de
reactie niet langer. Wat ook niet helpt, is dat er
recent weer een
verwisseling werd ontdekt, niet binnen een
onderzoek, maar tussen twee onderzoeken. Een fout binnen een bepaald
onderzoek wordt uiteraard veel sneller gemaakt en onttrekt zich al gauw
aan een mogelijke ontdekking. Voorts is het saillant, dat over de jaren
2003 en 2004
geen rapportages
zijn gepubliceerd.
Appendix, de Raad voor Accreditatie
Ieder jaar wordt het NFI ook extern
doorgelicht. De rapporten zijn op de
website van het NFI terug te vinden, behoudens die
van 2003 en 2004. Het NFI stelt op zijn website:
"In de jaren 2003 en 2004 zijn geen
rapportages verschenen." Hieronder geef ik een bloemlezing van
de bevindingen in 2006:
RvA
Afwijkingenformulier (Raad voor Accreditatie)
D.d. 9 en 10 oktober
2006 (Rapportcode L146-C03.1)
Afdeling Biological
Traces and DNA Typing
Definities/beschrijving 1e en 2e
lijnscontroles in gebruik ontbreken. Naamgeving in de documentatie is
daarom niet consequent. Het gebruik van controlemonsters en het
toepassen van controlestappen is niet altijd beschreven.
(..)
Verleende bevoegdheden t.a.v. de kwantificeringsprocedure blijken
niet uit bevoegdhedenmatrix en inwerkformulieren voor meerdere personen.
(..)
Er vindt geen aparte registratie plaats
van referentiematerialen. Ook geen gescheiden opslag van deze
materialen.
(..)
Het werkvoorschrift is niet opgesteld
conform de werkwijze voor DNA-typeringen. Administratieve handelingen
ontbreken, gebruik van formulieren, werklijsten en archivering zijn niet
beschreven. Gebruik controlemonster niet correct omschreven.
(..)
Verwijzingen naar andere documentatie is
incorrect of onvolledig.
Dit werd dus in 2006 opgemerkt.
In 2007 werden de volgende opmerkingen gemaakt:
Rapport
vervolgonderzoek NFI L146-T7
Datum onderzoek: 1 en november
2007
Tijdens het onderzoek zijn 9 afwijkingen
vastgesteld, alle van categorie B.
(..)
Bij analyse van profielen in (onleesbaar
gemaakt) wordt onvoldoende onderscheid gemaakt tussen vaste regels en
richtlijnen.
Acties voor niet alle rule sets zijn
beschreven. Beschreven acties zijn regels maar soms ook richtlijnen, een
duidelijk onderscheid wordt niet gemaakt. Relatie met het document
Interpretatie van DNA profielen ( waar naar verwezen wordt en waar de
interpretatie voor referentieprofielen beschreven is) is onvoldoende
bepaald.
(..)
Omvang van
de afwijking (range of deviation):
QOL-00023 Interpretatie DNA profielen
met behulp van (onleesbaar gemaakt)
QOL-122136 Interpretatie van (onleesbaar
gemaakt) LCN DNA-profielen
QOL-122141 Interpretatie van
DNA-profielen
QOL-122147 Interpretatie van Y-STR
DNA-profielen
(..)
Vervolgens wordt beschreven, hoe de situatie is verbeterd en
geconcludeerd:
De afwijking is opgeheven.
Maar dan is het inmiddels eind
2007! Op welk moment de afwijkingen zijn opgetreden en of deze ook ten
tijde van het onderzoek in de Deventer Moordzaak golden, kan slechts
worden nagegaan, door de eerdere audits te raadplegen. Maar helaas, de
reeks documenten is niet volledig...
|
Overzicht van externe audits
door de Raad voor Accreditatie (RvA), zoals gepubliceerd op de
website van het NFI. Zowel de opeenvolging in data, de
opeenvolging in nummers, de interne verslaggeving van het NFI
(zie hieronder) en mededelingen van de zijde van de RvA,
bevestigen dat er tenminste één rapport ontbreekt en wel net in
de periode van het DNA-onderzoek in de Deventer Moordzaak.
|
Dus nog maar eens terug naar de interne controles. De afdeling Humane
Biologische Sporen (HBS, waarbinnen het DNA-onderzoek valt) van het NFI
rapporteert de meldingen sinds 1997. In de periode van het onderzoek
Deventer Moordzaak (december 2003, januari 2004) zijn de meldingen ineens
opvallend afwezig. Wel vinden wij hier deze mutatie:
Het gaat hier dus over de externe audit, die het NFI niet op haar website
heeft staan! Bekijken we de rest van de meldingen, dan vinden wij van bijkans alle in dit
hoofdstuk gesignaleerde afwijkingen wel een voorbeeld.
We zitten ergens tussen transparantie en cover-up. Bepaalt u zelf maar waar.